Zowel deze als de formuledriehoek zijn goed, je mag zelf weten hoe je het doet.
Slide 2 - Slide
1.3 Vermogen en energie
Slide 3 - Slide
Leerdoelen
1.3.1 Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met het vermogen van een apparaat.
1.3.2 Je kunt berekeningen uitvoeren met spanning, stroomsterkte en vermogen.
1.3.3 Je kunt uitleggen hoe het verbruik van elektrische energie in huis wordt gemeten.
1.3.4 Je kunt het energieverbruik van elektrische apparaten berekenen in kWh.
1.3.5 Je kunt berekenen hoeveel je voor de verbruikte elektrische energie moet betalen.
1.3.6 Je kunt beschrijven welke grootheden je af kunt lezen op een energiemeter. (extra stof)
Slide 4 - Slide
Formuledriehoek
Slide 5 - Slide
Elektrisch vermogen bereken
De hoeveelheid geleverde energie per seconde.
U is spanning in volt (V)
I is stroom in ampere (A)
P is vermogen in watt (W)
P=U⋅I
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Hoe meet je energiegebruik
energiegebruik van een apparaat hangt af van het vermogen en de tijd dat een apparaat aan staat
een kilowattuurmeter meet de hoeveelheid energie die een apparaat gebruikt
Slide 8 - Slide
Voorbeeld 2
Bereken het maximale vermogen op een groep met een zekering van 16 A.
Slide 9 - Slide
Boven de 3680 W kan de zekering springen, want dan is de stroom groter dan 16 A.
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Rick heeft een elektrische fornuis met vier kookplaten. Twee platen hebben een vermogen van 2000 W, één plaat heeft een vermogen van 1450 W en de laatste een vermogen van 875 W. Bereken het totaal Vermogen van het fornuis.
Slide 12 - Open question
Hoe groot is het vermogen van dit apparaat?
Slide 13 - Open question
Elektrische energie
• E de hoeveelheid verbruikte elektrische energie in kilowattuur (kWh);
• P het vermogen van het apparaat in kilowatt (kW);
• t de tijd dat het apparaat heeft gewerkt in uur (h).
E=P⋅t
Slide 14 - Slide
Omrekenen
Slide 15 - Slide
Wat is 1 kWh ?
1 kilowattuur is het energieverbruik als een apparaat met een vermogen van 1 kiloWatt 1 uur aanstaat. Dit kost c.a. € 0,31
Een vermogen van 2 kW een half uur kan natuurlijk ook
Slide 16 - Slide
Formules
P = U x I vermogen = spanning x stroom
I = P : U stroom = vermogen : spanning
U = P : I spanning = vermogen : stroom
E = P x t energie = vermogen x tijd
P = E : t vermogen = energie : tijd
t = E : P tijd = energie : vermogen
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Oefenopgave
Ayse moet een maaltijd een kwartier in de magnetron doen.
a. Bereken hoeveel energie de magnetron van 690 W in die tijd verbruikt in kWh.