Brugklas-start Kapitel 1.1 ( Thema, Fragenwörter, Alphabet, Personalpronomen )

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Hiernaast staat de vlag van ?

1. Oostenrijk
2. Duitsland
3. Zwitserland
4. België

Welke vlag hoort bij welk land?

Oostenrijk

Duitsland

Zwitserland

Hoe heet het meisje? ( wie heißt das Mädchen? )

A.Anja

B.Tanja

C.Katja

D.Anita

Wie heißt das Mädchen?

1. Anja
2. Tanja
3. Katja
4. Anita

Waar komt de jongen vandaan? ( woher kommt der Junge? )

A.Berlin

B.München

C.Köln

D.Hamburg

Woher kommt der Junge?

1. Berlin
2. München
3. Köln
4. Hamburg

Hoe oud is de jongen? ( Wie alt ist der Junge?)

A.27

B.26

C.25

D.24

Wie alt ist der Junge?

1. 27
2. 26
3. 25
4. 24

Thema Kapitel 1.
Wat zou het thema van dit hoofdstuk zijn ?

Leerdoelen:

Je kent de vraagwoorden

Je kunt het alfabet meepraten

Je kent de persoonlijk voornaamwoorden

Fragewörter

Persoonlijk voornaamwoord

Vraagwoorden

• Wo bin ich?
  
• Wie heißt du?
  
• Wann war er zu Hause?
  
• Was hat sie gesagt?
  
• Wie sieht es aus?
  
• Wieso lacht ihr?
• Warum kommt er nicht?
  
• Wohin gehen sie Morgen?
  
• Woher kommen Sie? 
  

• Waar
• Hoe
• Wanneer
• Wat
• Hoe
• Hoezo
• Waarom
• Waarheen
• Waarvandaan

Extra letters

DE

• ö
  
• ü
  
• ä
  
• ß
  
• eu

NL uitspraak

• eu
  


• ú
• è
• ss
• oi

Persoonlijk voornaamwoord

Persoonlijk voornaamwoord

• ik
  
• jij
  
• hij / zij / het
  
• wij
  
• jullie
  
• zij / U
  

• ich
• du
• er / sie / es
• wir
• ihr
• sie / Sie

Sleep de persoonlijk voornaamwoorden naar de juiste plek

ik

jij

hij

zij

het

men

wij

jullie

zij

U

ich

du

er

sie

es

sie (mv)

ihr

wir

Sie

man

Opdrachten

Zelfstandig opdracht 5, 6, 7

Hulp? Eerst pagina 22 tekstboek 

Tijd: 12 minuten

Fragewörter

Hoeveel woorden Duits heb je gesproken?

030

Dit Duitse woord heb ik geleerd: