Grammatica bedrijvende en lijdende vorm

Grammatica
Lijdende en bedrijvende vorm
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica
Lijdende en bedrijvende vorm

Slide 1 - Slide

Kijk naar de volgend zinnen

  1. De man koopt een computer.

  2. Een computer wordt door de man gekocht.

Slide 2 - Slide

Zin 1. De man koopt een computer

In deze zin is het onderwerp 'de man'
Het onderwerp doet iets; namelijk hij 'koopt een computer'
Zo'n zin noemen we een zin in de bedrijvende vorm.

In de bedrijvende vorm voert
het onderwerp de handeling uit

Slide 3 - Slide

Zin 2: Een computer wordt door de man gekocht.
In deze zin is het onderwerp 'de computer
Het onderwerp doet niet iets, maar er wordt iets met het onderwerp gedaan.
Zo'n zin noemen we een zin in de lijdende vorm.
In de lijdende vorm is het lijdend voorwerp het onderwerp geworden.

Slide 4 - Slide

Zin 1 staat dus in de bedrijvende vorm. 
In deze zin staat een werkwoordelijk gezegde (koopt), een onderwerp (de man) en een lijdend voorwerp (een computer).
Deze zin kun je in de lijdende vorm (zin 2) zetten door 
 drie dingen te veranderen:
1. Het lijdend voorwerp wordt onderwerp.
2. Het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die begint met door.
3. In het gezegde komt een vorm van het hulpwerkwoord worden te staan.

Slide 5 - Slide

In welke vorm staat de volgende zin?
De patient wordt door de arts onderzocht
A
Bedrijvende vorm
B
Lijdende vorm

Slide 6 - Quiz

In welke vorm staat de volgende zin?
De arts onderzoekt de patiënt
A
Bedrijvende vorm
B
Lijdende vorm

Slide 7 - Quiz

Let op:
Als een bedrijvende zin in de onvoltooide tijd staat, moet je in de lijdende zin het hulpwerkwoord worden gebruiken. (zie zin 1 theorie blz 73)

Als je een bedrijvende zin in de voltooide tijd omzet in een lijdende zin, moet je het hulpwerkwoord zijn gebruiken. (zie zin 3 theorie blz 73)

Als je zinnen omzet van de bedrijvende vorm naar de lijdende vorm of andersom moet de tijd van de zin hetzelfde blijven.

Slide 8 - Slide


Zet deze zin in de lijdende vorm in de voltooide tijd:

De man heeft de computer gekocht.

A
De computer werd door de man gekocht
B
De computer is door de man gekocht.
C
.

Slide 9 - Quiz

Zet deze zin om in de bedrijvende vorm:

De toets is door de leerlingen goed gemaakt.

A
De toets werd door de leerlingen goed gemaakt
B
De leerlingen hebben de toets goed gemaakt
C
De leerlingen maken de toets goed
D
De leerlingen maakten de toets goed

Slide 10 - Quiz