Con Gusto unidad 10 4H

Con Gusto unidad 10 4H
> praten over vrije tijd: "En mi tiempo libre me gusta jugar al fútbol"
> praten over waar je kan/ mag: "sé cocinar, pero hoy no puedo."
> afspraakjes maken: "¿Quedamos esta tarde a las cinco?"
> nationaliteit: "el vino francés, la cava española, y la pizza italiana"
> eten bestellen in een restaurant: "de primero tomo el gazpacho, por favor"
> zeggen hoe eten smaakt: "está muy rico"
1 / 12
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Con Gusto unidad 10 4H
> praten over vrije tijd: "En mi tiempo libre me gusta jugar al fútbol"
> praten over waar je kan/ mag: "sé cocinar, pero hoy no puedo."
> afspraakjes maken: "¿Quedamos esta tarde a las cinco?"
> nationaliteit: "el vino francés, la cava española, y la pizza italiana"
> eten bestellen in een restaurant: "de primero tomo el gazpacho, por favor"
> zeggen hoe eten smaakt: "está muy rico"

Slide 1 - Slide

TB 2A, p. 88
1. tres cosas que te gustan (drie dingen die je leuk vindt)
2. tres cosas que odias (drie dingen die je haat)
3. tres cosas que no has hecho nunca (drie dingen die je nog nooit hebt gedaan)
4. una cosa que no sabe y que quiere aprender (een ding die je niet kan en wilt leren)

Slide 2 - Slide

TB 2C, p. 88




saber
poder
kunnen (vaardigheid)/ weten

- Ik kan italiaans
- Kun je piano spelen?
- Wij kunnen niet pokeren.
- Kunnen jullie motorrijden?
kunnen (mogelijkheid)
mogen

- Ik kan te voet naar mijn werk.
- Wij kunnen niet slapen met licht.
- Kunnen jullie muziek luisteren en lezen tegelijkertijd?
- Kan ik met creditcard betalen? 







Slide 3 - Slide

Maak WB 1 t/m 4, v.a. p. 93

tocar = spelen bij instrument
jugar = spelen bij sport/schaak
ir = gaan
trabajar = werken
pasear = wandelen
cantar = zingen
quedar = afspreken
hacer = doen
Tijd over?
Studygo + leestekst

Slide 4 - Slide

Vul in met saber-poder
" ………….. conducir, tengo mi carné de conducir desde 2007."
(= ik kan autorijden, ik heb mijn rijbewijs sinds 2007)

"Ahora no .............. ir a tu casa, porque estoy resfriada y tengo tos."
(= ik kan nu niet naar je huis gaan, omdat ik verkouden ben en hoest)

Slide 5 - Slide

tocar un instrumento
ir de compras
jugar al ajedrez
ir al cine
trabajar en el jardín
ir en bicicleta
jugar al tenis
pasear por el parque
jugar al fútbol
cantar en un coro
quedar/ salir con amigos
hacer yoga
tocar el piano
ir al gimnasio
WB 2
Jugar al fútbol, al ajedrez, al golf, al tenis, al póker.
Tocar el piano, la guitarra
Ir a bailar, al cine, a esquiar, a correr, a la sauno, al teatro
Hacer fotos, deporte, senderismo



Slide 6 - Slide

WB 3:
cantar = geen sport
dominó = geen sport
programa = kun je niet naartoe
que pena = geen acceptatie
postre = geen telwoord (eerste, tweede, laatste)
sopa = geen dessert
asado = geen smaak

Slide 7 - Slide

Afspraakjes maken
TB 3A, p. 89 
 
1. ¿qué? ¿cuándo? ¿dónde?
2. ¿qué? ¿cuándo? ¿dónde?


TB 3B, p. 89
Onderstreep de zinnen waarin een activiteit wordt voorgesteld, wordt geaccepteerd of afgewezen.

TB 3C, p. 89
Vul het schema aan met een zinnetje uit de tekst.

proponer = voorstellen/ aceptar = accepteren/ rechazar = afwijzen
1
2

Slide 8 - Slide

¿Qué?
¿Cuándo?
¿Dónde?
Aurora y Federico
bailar
mañana a las nueve

En "la Paloma"
Manuel y su amigo
cenar
hoy a las nueve


en el restaurante "Siete Puertas"

Slide 9 - Slide

3B (onderstrepen)
¿Tienes ganas de....?
Lo siento, es que .....
¿Por qué no vamos a ....?
Ay, pues sí. ¡Qué ilusión!
Pues, vale, perfecto
3C (invullen in tabel)
¿Por qué no vamos a ...?

Ay, pues sí. ¡Qué ilusión! óf
Pues, vale, perfecto

Lo siento

Slide 10 - Slide

TB 5, p. 90
Stap 1 (individueel)
Vul de activiteiten op een willekeurig tijdstip in in de agenda, en voeg zelf nog twee activiteiten toe.
Stap 2: in duo's
Bekijk het programma en ga nu in het Spaans met elkaar in gesprek wanneer jullie welke activiteit gaan doen (alle vijf!) en zet in jullie agenda erbij.

Hulp:
A: ¿Tienes ganas de ver la exposición "el arte maya"?
B: Vale, ¿cuándo?
A: ¿Qué tal el jueves a las siete?
B: Perfecto*, ¿dónde quedamos?
A: Qué tal delante de la universidad popular?
B: Vale, hasta el jueves.
*Of:Lo siento, el jueves no puedo, ¿qué tal el miércoles?

Slide 11 - Slide

WB 6, p. 94
Probeer af te wisselen in je antwoorden. 
WB 7, p. 95
a = naar, con = met (+ personen), en = met (+vervoersmiddelen) 
"de" komt voor in uitdrukkingen
WB 9, p. 95
In alle zinnen kun je "Quedamos..." (Zullen we afspreken) gebruiken, behalve in zin 4. 
WB 12, p. 96
hulp:
de opera = la ópera
kaarten = entradas

Leesteksten afmaken + studygo unidad 10

Slide 12 - Slide