Spellingsregels

Spellingsregels
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Spellingsregels

Slide 1 - Slide

Wat is een persoonsvorm?

Slide 2 - Slide

Een persoonsvorm vind je dus door:


* De zin vragend te maken
* De zin van tijd te veranderen
* De zin van getal te veranderen

Slide 3 - Slide

Wat is een voltooid deelwoord?

Slide 4 - Slide

VOLTOOID DEELWOORD

Naast de persoonsvorm kunnen er nog meer werkwoorden in het zin staan, bijvoorbeeld een VOLTOOID DEELWOORD (vd).

Voltooid geeft aan dat het klaar is. Een voltooid deelwoord schrijf je met een d of een t. Je kunt het woord langer maken of het "sexy fokschaap" gebruiken om te achterhalen of je een d of een t  moet schrijven.

Als er een voltooid deelwoord in de zin staat, is de pv meestal een vorm van zijn, hebben of worden.

Slide 5 - Slide

VOLTOOID DEELWOORD

VB: Het vliegtuig is op Schiphol geland. 

pv= is

vd= geland


VB: Robin heeft geen straf gekregen.

pv=heeft

vd=gekregen

Slide 6 - Slide

Andere werkwoorden
1. Het infinitief

2. Het onvoltooid deelwoord: dit wordt altijd met een d geschreven.
Het is nog niet klaar het is nog bezig.

Slide 7 - Slide

ONVOLTOOID DEELWOORD als

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD



Schrijf het woord zo kort en eenvoudig mogelijk.


OVD = Blaffend stond de hond aan het hek.

BN = De blaffende hond stond aan het hek.

Slide 8 - Slide

VOLTOOID DEELWOORD
als bijvoeglijk naamwoord

Een voltooid deelwoord kan ook als 
bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt. 
Het zegt dan iets over een zelfstandig naamwoord.

- De opgeruimde kamer
- De opgepoetste zonnebril

Slide 9 - Slide

SAMENGESTELDE ZINNEN

In iedere zin staat een persoonsvorm. 

Zinnen met één persoonsvorm en één onderwerp noem je

een enkelvoudige zin. 

 Zinnen met twee of meer persoonsvormen noem je samengestelde zinnen. 

Bij elke persoonsvorm hoort een onderwerp.



Slide 10 - Slide

SAMENGESTELDE ZINNEN

Als je van twee losse zinnen één zin maakt,

heb je een voegwoord nodig.






Rens drinkt cola. Lot drinkt water.
Rens drinkt cola en Lot drinkt water.

Slide 11 - Slide