iweh Der und ein Gruppe stap voor stap




voorzetsels & der- en ein-Gruppe
1 / 45
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson




voorzetsels & der- en ein-Gruppe

Slide 1 - Slide

wanneer gebruik je welke naamval?
  • ontleden
  • voorzetsels
  • werkwoorden 

Slide 2 - Slide

naamvallen vinden door te ontleden
1e naamval = onderwerp: vind je door te vragen wie/wat + ww? 
Wir of wat leest? De man leest. 

3e naamval = Het meewerkend voorwerp: aan wie/ voor wie + ww + onderwerp?
Aan wie geeft de man een boek? Aan zijn dochter geeft de man een boek. 
-> Kun je er aan of voor voor zetten, is het de 3e naamval. 

4e naamval = Het lijdend voorwerpwie/wat + ww +onderwerp?
Wat leest de man? De man leest een boek



Slide 3 - Slide

naamvallen vinden door voorzetsels
Op deze voorzetsels volgt altijd de 4e naamval:

durch = door
für = voor
ohne = zonder
um = om
gegen = tegen
bis = tot

Slide 4 - Slide

Naamvallen vinden door voorzetsels
Op deze voorzetsels volgt altijd de 3e naamval:
aus = uit
bei = bij
mit = met
nach = na, naar
seit = sinds
von = van, door
zu = naar (bij personen)
ausser = behalve
gegenüber = tegenover

Slide 5 - Slide

naamvallen die bij een bepaald werkwoord horen
1.                                                                              2. 
kan je er voor of aan voor zetten? Dan is het in het Duits waarschijnlijk ook een 3e naamval
geben = geven
erklären = uitleggen
schenken = cadeau geven
gratulieren = feliciteren
gefallen = leuk vinden, bevallen
helfen = helpen
antworten = antwoorden
glauben = geloven

Slide 6 - Slide

naamvallen vervoegen
persoonlijke en zelfstandige naamwoorden veranderen als je een andere naamval gebruikt.
Ich kenne du -> dich
  1e                1e       4e

Ook de woorden uit de der- en de ein-Gruppe veranderen en krijgen andere uitgangen. 

ik ken jij -> jou
o           o     lijd vw

Slide 7 - Slide

der- und ein-Gruppe
alle woorden uit de der-Gruppe (der, die, das) en alle woorden uit de ein-Gruppe (ein, kein, mein, dein, sein, unser, euer, ihr) worden op dezelfde manier vervoegd, ze krijgen dus dezelfde uitgangen in de 1e, 3e en 4e naamval.

Slide 8 - Slide

der Gruppe:


der, die, das (bepaalde lidwoorden)


 dies-  (deze)

 jed-  (ieder)

 welch- (welke)

 solch-  (zulke)

 all-  (alle)

 manch-  (sommige)

ein Gruppe:


ein- (onbepaalde lidwoorden)


 kein-  (geen)

 mein-  (mijn)

 dein-  (jou)

sein-  (zijn)

ihr-  (haar)

 unser-  (onze)

 euer-  (jullie)

 ihr-  (hun)

Ihr-  (uw)

Slide 9 - Slide

ein-Gruppe
De dikgedrukte uitgangen zijn gelijk aan de uitgangen in de der-Gruppe
m
v
o
mv
1
ein Mann
eine Frau
ein Kind
keine Kinder
3
einem Mann
einer Frau
einem Kind
keinen Kindern
4
einen Mann
eine Frau
ein Kind
keine Kinder

Slide 10 - Slide

Der-Gruppe
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e
der Mann
die Frau
das Kind
die Kinder
3e
dem Mann
der Frau
dem Kind
den Kindern
4e
den Mann
die Frau
das Kind
die Kinder

Slide 11 - Slide

Der- ein-Gruppe
mannelijk
     Mann
vrouwelijk
    Frau
onzijdig
    Kind
meervoud
   Kinder
1e
der 
ein -
die 
eine 
das 
ein - 
die
keine
3e
4e

Slide 12 - Slide

Der- ein-Gruppe
mannelijk
     Mann
vrouwelijk
    Frau
onzijdig
    Kind
meervoud
   Kinder
1e
der 
ein -
die 
eine 
das 
ein - 
die
keine
3e
dem
einem
der 
einer
dem 
einem
den Kindern
keinen Kindern
4e
den 
einen
die 
eine
das 
ein -
die
keine

Slide 13 - Slide

Der- ein-Gruppe
mannelijk
     Mann
vrouwelijk
    Frau
onzijdig
    Kind
meervoud
   Kinder
1e
der 
ein -
die 
eine 
das 
ein - 
die
keine
3e
dem
einem
der 
einer
dem 
einem
den Kindern
keinen Kindern
4e
den 
einen
die 
eine
das 
ein -
die
keine

Slide 14 - Slide

m
v
o
mv
1
ein, mein, dein, sein, ihr unser, euer, ihr Mann
eine Frau,
meine
deine.......
ein Kind. mein, dein, sein.....
keine Kinder, meine, deine seine.....
3
einem, meinem, deinem, seinem, ihrem, unserem, eurem, Ihrem Mann
einer Frau, 
meiner
deiner
seiner
.......
einem Kind,
deinem, seinem, ihrem, unserem......
keinen Kindern
meinen Kindern
unseren Kindern
4
einen, meinen, deinen, seinen, ihren, unseren, euren, ihren Mann
eine Frau, 
meine, deine, seine.......
ein Kind, mein, dein, sein.....
keine Kinder.
meine Kinder,
deine, seine, ihre.....

Slide 15 - Slide

m
v
o
mv
1
der, dieser, welcher, jener, mancher, solcher
die, diese, welche, manche, jene, solche
das, dieses, welches, jenes, manches....
die, diese, welche, jene, manche, solche, alle
3
dem, diesem, welchem, jenem, manchem, solchem, 
der, dieser, welcher, jener, mancher, solcher, 
dem, diesem welchem, jenem, manchem, solchem
den Kindern,
diesen Kindern, welchen Kindern
....
4
den, diesen, welchen, jenen manchen, solchen, 
die, diese, welche, jene, manche, solche
das, dieses, welches, jenes, manches, solches
die Kinder
diese Kinder
manche KInder
.....

Slide 16 - Slide

stappenplan
1. bepaal welke naamval het woord moet krijgen:
  • staat er een voorzetsel?
  • moet je ontleden?
  • kun je voor of aan ervoor zetten?
  • hoort het bij een bepaald werkwoord?

Slide 17 - Slide

stappenplan
2. Bepaal of het een der, die of das woord is

der = biologisch mannelijk
die = biologisch vrouwelijk, alle woorden die eindigen op -in, tät, -ung, -schaft, -heit, -keit, de meeste woorden die eindigen op -e
das = de meeste het-woorden (het kind = das Kind) en alle woorden die eindigen op -chen en -lein

Slide 18 - Slide

stappenplan
3. Hoort het woord bij de der- of bij de ein-Gruppe?

4. Wat is dan de juiste uitgang?

er/ -
e
s/ -
e
em
er
em
en -n
en
e
s/ -
e

Slide 19 - Slide

Der-Gruppe
De der-Gruppe bestaat uit de volgende woorden:
der
die
das

Dit zijn de lidwoorden in de 1e naamval. Als je een andere naamval gebruikt, verandert de uitgang.

Slide 20 - Slide

Der - Gruppe

Slide 21 - Slide

Ein - Gruppe

Slide 22 - Slide

Ein - Gruppe
  • Ich gehe mit (mijn) ..... Hund (m) spazieren.
  • Ich gehe mit meinemem Hund spazieren. (+3)

  • Es gibt (geen) ..... Mann (m) in der Schule.
  • Es gibt keinen Mann in der Schule. (+4)

  • Ich gebe (jou)..... Freundin (v) ein Geschenk.
  • Ich gebe deiner Freundin ein Geschenk. (+3)


Slide 23 - Slide

  • (Deze).... Hund (m) hat ein schönes Fell
  • Dieser Hund hat ein schönes Fell


  • Wir haben unsere Katze seit (een).... Jahr (o)
  • Wir haben unsere Katze seit einem Jahr (o)

Slide 24 - Slide

Nu eerst even oefenen
sleep de juiste vertaling naar het juiste voorzetsel

Slide 25 - Slide

uit
naar (personen)
van, door
na, naar
bij
sinds
met
von
zu
seit
nach
mit
bei
aus

Slide 26 - Drag question

door
tot
zonder
tegen
om
voor
bis
um
ohne
für
gegen
durch

Slide 27 - Drag question

Proefzin stap voor stap
Eerst doen we een zin met een woord uit de der-Gruppe.
Het gaat om de zin:
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.

Slide 28 - Slide

Stap 1
Hoort het woord bij de der- of bij de ein- Gruppe?

Slide 29 - Slide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
(der- of ein-Gruppe?)
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 30 - Quiz

Stap 2
Is het zelfstandig naamwoord m, v, o of mv?

Slide 31 - Slide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
(m, vr, o, of mv?)
A
der, m
B
die, v
C
das, o
D
die (mv)

Slide 32 - Quiz

Stap 3
Staat er een voorzetsel in de zin?

Slide 33 - Slide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
(staat er een voorzetsel bij?)
A
nee
B
ja

Slide 34 - Quiz

Stap 4
Bij welke naamval hoort dit voorzetsel?

Slide 35 - Slide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
(voorzetsel plus welke naamval?)
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval

Slide 36 - Quiz

Stap 5
Wat wordt dan de juiste vertaling van het woord "de"?

-> 3e naamval, der-Gruppe, vrouwelijk

Slide 37 - Slide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
dem
B
die
C
den
D
der

Slide 38 - Quiz

oefenen

Slide 39 - Slide

Durch ... (de) Mann habe ich die Prüfungen geschafft.

Slide 40 - Open question

Für ..... (mijn) Sohn habe ich Nachhilfe organisiert

Slide 41 - Open question

Nach ... (de) Schule spiele ich Fußball.

Slide 42 - Open question

Zu .... (mijn) Kinder.. (mv) bin ich immer streng.
Let op, hier moet je ook het znw invullen!

Slide 43 - Open question

Um ... (een) guten Blick (m) zu bekommen brauchen wir eine Übersicht.

Slide 44 - Open question

Tot zo ver de Lesson Up
Heb je nog vragen of kom je er niet uit? 

Laat het me weten!

Slide 45 - Slide