V4 Kapitel 4 NK: Präsens>Präteritum / Sätze bauen

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

V4

1. Präsens > Präteritum

2. Intro zum Konjunktiv II > Neue Kontakte

3. Sätze bauen

1. Setze ins Präteritum:
Er hat

2. Setze ins Präteritum:
Ich bin

3. Präteritum:
Ich werde

4. Setzte ins Präteritum:
Du bist

5. Setze ins Präteritum:
Er muss

6. Setze ins Präteritum:
Sie wissen

8. Setze ins Präteritum:
Du kannst

9. Was würdest du machen, wenn du reich wärst?

1. Wat wil je maken, als je rijk bent?
2. Wat zou je bereiken, als je rijk zult zijn?
3. Wat zou je doen, als je rijk zou zijn?
4. Wat komt er van je terecht, als je rijk bent?

10. Wenn Corona vorbei wäre, würde ich im Ausland Urlaub machen.

1. Wanneer Corona eenmaal voorbij is, ga ik op vakantie in het buitenland.
2. Als Corona voorbij zou zijn, zou ik naar het buitenland gaan.
3. Als Corona voorbij is, ga ik uit mijn dak in het buitenland.
4. Als Corona voorbij zou zijn, zou ik op vakantie gaan in het buitenland.

Wir machen jetzt weiter im Buch. 

Seite 176: C Grammatik

Teil 2: Sätze bauen

1. Bilde einen korrekten Satz:
Gestern - wir - uns treffen - nach - Schule

2. Bilde einen korrekten Satz:
Ich - mögen - mit - du - Reise machen - Italien - gerne

3. Bilde einen korrekten Satz:
Er - morgen - können - mitkommen - nicht - er - krank sein - weil

4. Bilde einen korrekten Satz:
Schülerin - arbeiten - in - Supermarkt - damit - neues Handy - können - kaufen.

5. Bilde einen richtigen Satz:
Du - suchen - Hund - dein - Freundin?

Worauf musst du
bei den Sätzen achten?