H1: Meten 1.4 M2A les 5

1 / 30
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

1.4 Meten
Welkom Mavo-2
Je hebt straks je laptop nodig                                     START IN:



Neem plaats en leg je spullen alvast klaar.
timer
3:00

Slide 2 - Slide

We gaan starten!
                                                                                               Wachttijd:
stopwatch
00:00

Slide 3 - Slide

Lesprogramma
  1. Huiswerk controle 
  2. Terugblik
  3. Leerdoelen
  4. Instructie (uitleg)
  5. Afsluiting 
  6. Huiswerk

Slide 4 - Slide

Huiswerkcontrole
Maak de opdrachten van paragraaf 1.3 Practicum:
7, 8, 10, 12 en 13 

Slide 5 - Slide

Terugblik
  1. Je kunt de werking van de brander uitleggen
  2. Je kunt practicummateriaal herkennen.
  3. Je kunt de toepassing van practicummateriaal benoemen.
  4. Je kunt de veiligheidsregels en veiligheidsmiddelen bij practicum noemen.

Slide 6 - Slide

Welke vlam gebruik je voor het verwarmen van een reageerbuis gevuld met water?
A
pauzevlam
B
stille blauwe vlam
C
blauwe ruisende vlam
D
geen vlam van de teclubrander

Slide 7 - Quiz

Wat moet je doen als je een brandwond hebt opgelopen?
A
de docent om hulp vragen
B
direct in een bak met water houden
C
15 min koelen met stromend water
D
15 min in lauwe doek wikkelen.

Slide 8 - Quiz

Waar moet je je jas en tas opbergen?
A
tas en jas in de vensterbank
B
tas in het rek, jas in je kluisje
C
tas onder je tafel, jas over je stoel.
D
jas over je stoel, tas op de grond

Slide 9 - Quiz

Hoe heet deze vlam?
A
bruisende blauwe vlam
B
stille blauwe vlam
C
pauzevlam
D
vlam

Slide 10 - Quiz

Hoe heet dit practicummateriaal?
A
reageerbuis
B
maatbeker
C
maatglas
D
maatcilinder

Slide 11 - Quiz

Hoe heet dit practicummateriaal?
A
kroezentang
B
reageerbuishouder
C
reageerbuistang
D
reageerbuisknijper

Slide 12 - Quiz

Hoe heet het hiernaast afgebeelde glaswerk
A
Erlenmeyer
B
Maatcilinder
C
Maatbeker
D
Bekerglas

Slide 13 - Quiz

Leerdoelen H1.4 Meten
  1. Je kunt van een aantal meetapparaten uitleggen waarvoor je ze gebruikt.
  2. Je kunt het verschil uitleggen tussen analoge en digitale meetapparatuur.
  3. Je kunt beschrijven wat een grootheid en wat een eenheid is.
  4. Je kunt enkele meetapparaten aflezen.
  5. Je kunt enkele eenheden naar elkaar omrekenen.

Slide 14 - Slide

Meetapparatuur
Bij natuurkunde en scheikunde moet je heel precies zijn, maar je zintuigen zijn niet precies. 
Daarom gebruik je bij nask vaak meetapparatuur. 

Meetapparatuur is gereedschap om te meten.
Bijvoorbeeld:
Een klok, een liniaal en een weegschaal zijn voorbeelden van meetapparatuur. 

Slide 15 - Slide

Analoog 
De oventhermometer zie afbeelding hiernaast heeft een wijzer die draait langs een plaat met streepjes en getallen. 
Dit is de schaalverdeling. 

Meetapparaten met een wijzer en een schaalverdeling noem je analoog. 

Slide 16 - Slide

Digitaal
De koortsthermometer zie afbeelding hiernaast heeft cijfers op een schermpje. 

Een meetapparaat met cijfers op een scherm noem je digitaal.

Slide 17 - Slide

Analoog en digitaal
Analoog:
Meetapparaten met een wijzer en een schaalverdeling noem je analoog. 
Schaalverdeling:
Streepjes op regelmatige afstand van elkaar met daarbij een reeks getallen waarmee je een gemeten waarde kunt aflezen, bijvoorbeeld de tijd.
Digitaal:
Een meetapparaat met cijfers op een scherm noem je digitaal.

Slide 18 - Slide

Eenheid
Je zegt niet: “Ik ben met dit werkstuk 12 bezig geweest.” Je zegt: ‘12 minuten’ of ‘12 uur’ of ‘12 dagen’. 
  • De woorden achter 12 noem je de eenheid.
  • De eenheid is de hoeveelheid of maat waarin je iets meet. 
  • De eenheid geeft het getal een betekenis.

Eenheid:
Hoeveelheid of maat waarin je iets meet.

Slide 19 - Slide

Grootheid 
Tijd en lengte zijn de dingen die je meet. 
Tijd en lengte zijn voorbeelden van grootheden
Een grootheid is een eigenschap die je meet. 
Iedere grootheid heeft zijn eigen eenheden.

Grootheid:
Eigenschap die je kunt meten.

Slide 20 - Slide

Tijd meten
Een klok is een meetapparaat om de tijd te meten
Je kunt ook meten in hoeveel tijd je een afstand loopt. Dan gebruik je een stopwatch of een stopklok. 
Veelgebruikte eenheden van tijd zijn: seconde (s), minuut (min) en uur (h).

Slide 21 - Slide

Lengte meten 
Om lengte te meten, gebruik je meetapparatuur zie afbeelding. 
Gebruik het apparaat dat het best past bij de lengte die je gaat meten.

Slide 22 - Slide

Massa en volume
Massa:
Hoeveelheid stof in gram of kilogram.

Met een weegschaal kun je de massa van een voorwerp of van een hoeveelheid stof bepalen. 

Volume:
Hoeveel ruimte een vloeistof of een voorwerp inneemt.

Slide 23 - Slide

Omrekenen eenheid
1 km = 1000 m
Om van kilometer naar meter te gaan, moet je vermenigvuldigen met 1000. 
Andersom, als je van meter naar kilometer gaat, moet je delen door 1000. 

Dus 3850 m = ???? km.
2,6km= ?????? m

Slide 24 - Slide

Afsluiting: we weten....
  1. Waar een aantal meetapparaten voor gebruikt worden.
  2. Wat het verschil is tussen analoge en digitale meetapparatuur.
  3. Wat een grootheid en wat een eenheid is.
  4. Hoe je enkele meetapparaten af kunt lezen.
  5. Hoe je enkele eenheden naar elkaar kunt omrekenen.

Slide 25 - Slide

Welke 3 dingen heb jij deze les geleerd?

Slide 26 - Mind map

Waar wil je nog extra uitleg over?

Slide 27 - Mind map

Ik snap de leerdoelen:
Je kunt van een aantal meetapparaten uitleggen waarvoor je ze gebruikt.
Je kunt het verschil uitleggen tussen analoge en digitale meetapparatuur.
Je kunt beschrijven wat een grootheid en wat een eenheid is.
Je kunt enkele meetapparaten aflezen.
Je kunt enkele eenheden naar elkaar omrekenen.
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje....

Slide 28 - Quiz

Aan de slag!
Maak de opdrachten van paragraaf 1.4 Meten:
2, 4, 6, 8, 10, 12 en 14
Je mag samenwerken!

Slide 29 - Slide

Afsluiting
Volgende les:

Huiswerk:
Zet in je Planner!
Maak de opdrachten van paragraaf 1.4 Meten: 
2, 4, 6, 8, 10, 12 en 14

Dank je wel voor je aandacht!


Slide 30 - Slide