Oefening 1: Vul in met de juiste vorm van 'zijn' en het werkwoord
Voorbeeld: Marie is ____ het koken. → Marie is aan het koken.
1. Wij ____ aan het wandelen.
2. Ik ____ aan het lezen.
3. Jullie ____ aan het praten.
4. Hij ____ aan het werken.
5. Zij (meervoud) ____ aan het opruimen.