H7 Herhaling
1 / 18
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Een andere naam voor de Rijksoverheid is ...
A
centrale overheid
B
lagere overheid
Slide 2 - Quiz
Wat zijn de lagere overheden?
A
gemeente
B
gemeente en provincie
C
gemeente en provincie en waterschappen
D
gemeente en provincie en Rijk
Slide 3 - Quiz
Waarop heft de overheid accijns?
A
benzine, chocola, kleding
B
sigaretten, vlees, kleding
C
alcohol, sigaretten, benzine
D
alcohol, medicijnen, benzine
Slide 4 - Quiz
Wat wil de overheid bereiken met subsidies?
A
Dat consumenten meer gebruik gaan maken van bepaalde producten.
B
Minder innovatie.
C
Dat consumenten minder gebruik gaan maken van bepaalde producten.
D
Dat de overheid een extra inkomstenbron heeft.
Slide 5 - Quiz
Wat gebeurt er als de subsidie voor bibliotheken omlaag gaat? Zet in de juiste volgorde.
Minder boeken geleend
Minder werk in bieb
Subsidie lager
Mensen moeten meer betalen voor lenen
Slide 6 - Drag question
In welke sector vind je alle bedrijven terug?
A
Particuliere sector
B
Primaire sector
C
Collectieve sector
D
Secundaire sector
Slide 7 - Quiz
Wie betaalt de collectieve voorzieningen?
A
De particuliere sector
B
De overheid
Slide 8 - Quiz
Wanneer de overheid taken uitbesteedt of overdraagt aan particuliere bedrijven, noem je dit
A
particulieren
B
privatiseren
C
ex-overheid
D
nationaliseren
Slide 9 - Quiz
Waarom privatiseert de overheid sommige activiteiten?
A
Omdat de overheid dan meer moet te regelen.
B
Omdat dan de uitgaven van de overheid stijgen.
C
Omdat de consumenten-prijs dan omhoog kan gaan.
D
Omdat de consumenten-prijs dan omlaag kan gaan.
Slide 10 - Quiz
Sociale voorzieningen worden betaald uit ...
A
belastinggeld
B
sociale premies
Slide 11 - Quiz
Sociale verzekeringen worden betaald uit ...
A
belastinggeld
B
sociale premies
Slide 12 - Quiz
Wat is géén werknemersverzekering?
A
WW
B
ZW
C
WIA
D
AOW
Slide 13 - Quiz
Welke sociale zekerheid ontvang je als je ontslagen wordt?
A
AOW
B
WW
C
WIA
D
ZW
Slide 14 - Quiz
De WW is een werknemersverzekering.
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quiz
Wat betekent de afkorting BTW?
A
bruto toenemende waarde
B
belasting toenemende waarde
C
bruto toegevoegde waarde
D
belasting toegevoegde waarde
Slide 16 - Quiz
BTW is een voorbeeld
van een ......
van een ......
A
directe belasting
B
indirecte belasting
Slide 17 - Quiz
De loonbelasting is een voorbeeld
van een ...
van een ...
A
directe belasting
B
indirecte belasting
