testje na les 3

Het Rijk
de provincie
de gemeente
het waterschap
De aanleg van een hondenuitlaatveld
prijsplafond energie instellen
Schoonmaken afvalwater
Onderhoud aan de N320
tussen Zoelmond en Kesteren
1 / 40
next
Slide 1: Drag question
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Het Rijk
de provincie
de gemeente
het waterschap
De aanleg van een hondenuitlaatveld
prijsplafond energie instellen
Schoonmaken afvalwater
Onderhoud aan de N320
tussen Zoelmond en Kesteren

Slide 1 - Drag question

Voor wie zijn de werknemersverzekeringen?
A
Voor de mensen die gewerkt hebben
B
Voor de mensen die werken
C
Voor de mensen die in loondienst hebben gewerkt
D
Voor de mensen die in loondienst werken of hebben gewerkt.

Slide 2 - Quiz

Op welk product wordt GEEN accijns geheven?
A
Tabak
B
Museumbezoek
C
Alcohol
D
Benzine

Slide 3 - Quiz

Het sociaal minimum zorgt ervoor dat:
A
iedereen genoeg sociale contacten heeft
B
iedereen genoeg werk krijgt.
C
iedereen een bepaald minimuminkomen krijgt
D
Geen van bovenstaande antwoorden

Slide 4 - Quiz

Wat is het profijtbeginsel
A
Dat de belasting wordt afgestemd op de hoogte van je inkomen
B
Dat het inkomen voor een deel naar de armen gaat
C
Dat je betaald als je ergens gebruik van maakt
D
Dat je belasting moet betalen over een slecht (ongezond) product

Slide 5 - Quiz

Volksverzekeringen worden betaald met
A
belastingen
B
btw
C
accijns
D
premies

Slide 6 - Quiz

Op benzine zit subsidie
A
Eens
B
Oneens

Slide 7 - Quiz

Sociale zekerheid gaat uit van solidariteitsbeginsel, wat is het solidariteitsbeginsel
A
De sterken helpen de zwakken
B
De zwakken worden niet geholpen
C
Mensen die niet willen werken krijgen geld
D
Als je 67 jaar bent krijg je te maken met het UWV

Slide 8 - Quiz

Sociale voorzieningen worden betaald van belasting geld. Wat is geen sociale voorziening?
A
zorgtoeslag
B
WW
C
Bijstand
D
huurtoeslag

Slide 9 - Quiz


Werken bij defensie
A
Particuliere/private sector
B
Collectieve/publieke sector

Slide 10 - Quiz

Wat wordt bedoeld met sociaal minimum?
A
Het minimum inkomen waarvan je moet kunnen leven
B
Mijn sociale omgangsvormen zijn heel erg slecht
C
Het minimale aantal mensen in mijn sociale omgeving
D
Mensen die heet weinig sociale vaardigheden hebben

Slide 11 - Quiz

Wat houdt de Participatiewet in?
A
regelt de kosten en de kwaliteit van kinderopvang.
B
bedoeld voor mensen die problemen hebben om werk te vinden of te houden.
C
staan regels die te maken hebben met het verblijf in een jeugdgevangenis.
D
regelt de hulp aan jongeren en ouders bij het oplossen van opgroei- en opvoedproblemen

Slide 12 - Quiz

Welke verantwoordelijkheid hoort bij een waterschap
A
Beheer van dijken
B
Onderhoud bibliotheek
C
aanleg van een fietspad op een dijk
D
Leveren van drinkwater

Slide 13 - Quiz

Door subsidie is een kaartje 32,50. zonder subsidie zou dit 45,- zijn. Bereken hoeveel procent de subsidie is van de normale prijs.
A
72,2%
B
27,8%
C
38,5%
D
51,3%

Slide 14 - Quiz

Wat is geen werknemersverzekering?
A
WW
B
ZW
C
WIA
D
AOW

Slide 15 - Quiz

Welke overheid behoort niet tot de lagere overheid?
A
het Rijk
B
de provincies
C
de gemeente

Slide 16 - Quiz

wat is een volksverzekering?
A
een verzekering die voor iedere inwoner geld
B
verzekering voor mensen van 65+
C
een verzekering voor alleen mensen in loondienst
D
verzekering voor arbeidsongeschikte mensen

Slide 17 - Quiz


A
Particuliere/private sector
B
Collectieve/publieke sector

Slide 18 - Quiz

Wat is GEEN volksverzekering?
A
Wajong
B
AKW
C
Wlz
D
ANW

Slide 19 - Quiz

Wat is subsidie?

Subsidie...
A
is een bijdrage van de overheid
B
is hetzelfde als accijns
C
moet je betalen aan de overheid
D
maken producten duurder

Slide 20 - Quiz

De gemeentes in West-Friesland willen graag bouwen. Wie bepaalt of er gebouwd mag worden?
A
Rijk
B
Provincie
C
Gemeentes

Slide 21 - Quiz

Nederland geeft subsidie voor
A
zonnepanelen
B
vliegvakantie
C
tolwegen
D
geen van antwoorden zijn juist

Slide 22 - Quiz

Minister president
A
Particuliere/private sector
B
Collectieve/publieke sector

Slide 23 - Quiz

In welk voorbeeld past de overheid het profijtbeginsel toe?
A
Als je een scooter koopt betaal je btw.
B
Als je gaat studeren dan betaal je collegegeld.
C
Elke maand wordt loonheffing op je inkomen ingehouden.
D
Met een laaginkomen krijg je huurtoeslag.

Slide 24 - Quiz

Uit hoeveel lagen bestaat de overheid?
A
2
B
3
C
5
D
8

Slide 25 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een subsidie?
A
De huur die je moet betalen
B
Het krijgen van huurtoeslag
C
Het betalen van je belasting
D
Een lening voor je auto

Slide 26 - Quiz

Welk inkomen van de overheid hoort NIET bij niet-belastinginkomsten?
A
Winst overheidsbedrijven
B
Aardgasinkomsten
C
Boetes
D
Subsidies

Slide 27 - Quiz

Met welke laag van de overheid heb jij het meeste te maken?
A
Gemeentes
B
Rijk
C
Provincie

Slide 28 - Quiz

Het profijtbeginsel wordt toegepast bij
A
Loonbelasting
B
Wegenbelasting
C
Sociale zekerheid
D
Vermogensbelasting

Slide 29 - Quiz

Het waterschap heeft verschillende taken. Welke taak past bij het waterschap?
A
kwaliteit binnenzwembaden controleren
B
waterstand regelen van sluizen
C
weidevolgels beheren
D
A, B en C zijn alledrie goed

Slide 30 - Quiz

Welke belasting is een directe belasting?
A
BTW
B
inkomstenbelasting
C
accijns
D
vlaktaks

Slide 31 - Quiz


A
Particuliere/private sector
B
Collectieve/publieke sector

Slide 32 - Quiz

Een laptop kost in de winkel € 799. Dit is inclusief 21% btw.
Bereken hoeveel je aan btw betaald.
A
€ 167,79
B
€ 138,67
C
€ 38,05
D
€ 79,90

Slide 33 - Quiz

Wat is btw?
A
belasting toenemende waarde
B
belasting toegevoegde waarde
C
belasting toegevoegde winkel
D
belasting tegen waarde

Slide 34 - Quiz

Belasting die je betaalt wanneer je een product koopt is een voorbeeld van .....
A
directe belasting.
B
indirecte belasting.

Slide 35 - Quiz

Loonbelasting is een ... belasting.
A
directe
B
indirecte

Slide 36 - Quiz

Wat is geen belasting?
A
BTW
B
Loonbelasting
C
Subsidie
D
Accijns

Slide 37 - Quiz

Wat is een directe belasting
A
BTW
B
Accijns
C
Vennootschapsbelasting
D
Aardgas opbrengsten

Slide 38 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een kostprijsverhogende belasting?
A
Aardgas opbrengsten
B
BTW

Slide 39 - Quiz

Wat is de juiste definitie van het draagkrachtbeginsel.
A
Hoe meer inkomen, hoe meer belasting.
B
Hoe minder inkomen, hoe meer belasting.
C
Hoe meer inkomen, hoe minder belasting.
D
Hoe meer inkomen, hoe meer koopkracht.

Slide 40 - Quiz