eerste les, schrijven en taalverz

Welkom bij Nederlands
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 41 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands

Slide 1 - Slide

Pleunie Mansvelt
p.mansvelt@roc-nijmegen.nl

Slide 2 - Slide

Wie zijn jullie?
Maak een alliteratie met jouw naam. 
Gebruik de eerste letter van jouw naam om een woord te bedenken dat bij jou past.

Bijvoorbeeld: Vrolijke Vroni, Enthousiaste Erik.

Slide 3 - Slide

Nederlands
Vaardigheden: 
  • lezen & luisteren
  • schrijven
  • spreken 
  • gesprekken voeren

Slide 4 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Taalverzorging: spelling
  • Schrijven

Slide 5 - Slide

Spelling: hoofdletters
  • Namen van personen
  • Aardrijkskundige namen en afleidingen daarvan
  • Namen van bedrijven, organisaties, merken
  • Feestdagen

blz. 196 + 200

Slide 6 - Slide

Aan de slag
Maak opdracht 8 en 11.
blz. 198 - 201

Slide 7 - Slide

Formeel taalgebruik

  • Voor mensen die je niet kent / ouder zijn dan jij
  • Tekst gaat over zakelijke dingen
  • Toon (je woordkeuze) is beleefd
  • Aanspreken met 'u'
Informeel taalgebruik

  • Voor vrienden, bekenden of leeftijdsgenoten
  • Tekst gaat over alledaagse dingen
  • Aanspreken met 'je'

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Aan de slag
Maak opdracht 7 t/m 9.
blz. 68  - 69

Slide 10 - Slide

Voorkennis van de doelgroep
Voorkennis is wat iemand al over een onderwerp weet

  • Onbekend met het onderwerp: vaktermen vermijden of uitleggen.
  • Wel voldoende voorkennis: vaktermen gebruiken zonder deze uit te leggen.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Aan de slag
Maak opdracht 10 en 11.
blz. 71  - 73

Slide 14 - Slide



Help ik ben mijn schoen kwijt!

Slide 15 - Slide

Opdracht
Je bent vanmorgen in de trein een schoen kwijtgeraakt. Schrijf een e-mail naar de afdeling ‘gevonden voorwerpen’ van de NS. Beschrijf daarin je schoen en informeer of deze gevonden is.

Slide 16 - Slide

Zakelijke brief/mail
  • Als je een boodschap aan een persoon of instantie moet overbrengen
  •  Informatie vragen of geven, een klacht uiten of een verzoek doen 
  • Formeel taalgebruik
  • Per post of e-mail

Slide 17 - Slide

Informeel
(vrienden, familie etc.)

  • Schatje 
  • Lieve 
  • Yo coach 
  • Thnxs 
  • Groetjes, see you 

Formeel
Instanties

  • Geachte 
  • Beste 
  • Gebruik u / uw i.p.v. je of jullie 
  • Dank u wel 
  • Met vriendelijke groet 

Slide 18 - Slide

Voorbereiding
  1. Aan wie schrijf je de brief?
    Bedenk wat de ontvanger al weet over de situatie.
  2. Wat wil je bereiken met de brief?
    Bedenk wat het doel is van je brief: wat verwacht je van de persoon of instantie aan wie je de brief schrijft?
  3. Welke informatie moet je geven om je doel te bereiken? 
    Bedenk welke informatie jij de ontvanger moet geven om je doel te bereiken.


Slide 19 - Slide

Opbouw
  • Aanhef
  • Inleiding: wie ben je en waarom schrijf je?
  • Middenstuk: je licht de situatie toe. 
  • Slot: je maakt duidelijk wat je van de ontvanger wilt.
  • Slotzin: je  bedankt de ontvanger, je schrijft dat je een reactie verwacht.
  • Slotgroet

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Aan de slag
  1. Maak opdracht 7 op blz. 214.
  2. Schrijf nu de mail.
  3. Controleer je mail met behulp van het controleformulier op blz. 220 en verbeter daarna je mail.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Spelling: samenstellingen
  • Taalverzorging: Lange zinnen
  • Feedback zakelijke mail

Slide 24 - Slide

Spelling: samenstellingen
Samenstelling: van twee of meer zelfstandige naamwoorden kun je een nieuw woord maken.

Aan elkaar schrijven, zonder spatie.

banen + beurs = banenbeurs
banenbeurs + bezoeker = banenbeursbezoeker

Slide 25 - Slide

Spelling: samenstellingen
Soms heb je klinkerbotsing en zou je het woord verkeerd kunnen uitspreken/lezen. 

Dan zet je een streepje tussen de delen van een samenstelling.

vakantie + uitje = vakantie-uitje
                                  vakantieuitje

Slide 26 - Slide

Aan de slag
Maak opdracht 1, 2, 3, 6 en 7.
Blz. 303 - 305

Slide 27 - Slide

Lange zinnen
Een tekst bestaat uit zinnen. Als je schrijft, geef je het begin en einde van zinnen aan. Het begin van een zin geef je aan met een hoofdletter. Het einde van een zin geef je aan met een punt.

Zonder hoofdletters en punten is je tekst moeilijk te lezen.

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Opdracht
  • Maak opdracht 1 op blz. 188.
  • Zet hoofdletters en punten op de juiste plaats.

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Leespauzes
  • Als je schrijft, moet je ervoor zorgen dat de lezer jouw tekst makkelijk kan lezen. Dat doe je door de zinnen niet te lang te maken en door soms een komma te zetten. 
  • Je zet komma’s op plaatsen waar je een leespauze houdt. 
  • Je houdt altijd een leespauze tussen de verschillende delen van een opsomming.

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Opdracht
  • Maak opdracht 2 op blz. 190.
  • Zet komma's op de juiste plaats.

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Vraagteken & uitroepteken
  • Niet achter alle zinnen staat een punt. Het komt ook voor dat je in plaats van een punt een vraagteken of uitroepteken aan het einde van een zin zet. 
  • Een vraagteken zet je na een vraagzin. 
  • Een uitroepteken zet je na een zin die je wilt benadrukken.

Slide 36 - Slide

In deze tekst zijn uitroeptekens en vraagtekens soms onterecht gebruikt. Bovendien zijn het er te veel, waardoor de tekst niet meer serieus overkomt.

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Opdracht
  • Maak opdracht 5 op blz. 193.
  • Plaats achter elke zin een punt, uitroepteken of vraagteken.

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Feedback mail
Bekijk & verwerk de feedback van je mail.
Schrijf de nieuwe versie op blz. 220 van je werkboek.

Slide 41 - Slide