2.4 De mol

2.4 De mol
1 / 18
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

2.4 De mol

Slide 1 - Slide

Start opdracht
  1. Teken een atoom Fluor volgens het atoommodel van Bohr
  2. Wat is de lading van de elektronenwolk van een ion met atoomnummer 16?
  3. Geef de formule van de isotoop van stikstok die 8 neutronen bevat op 2 manieren weer.
  4. Hoeveel protonen, neutronen en elektronen zitten in elk van de volgende atomen? N-15, Co-80, I-131

timer
7:50

Slide 2 - Slide

2.4 De mol
Uitleg 2.4
Aan de slag met de opdrachten

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Atomaire massa eenheid
  • Molecuulmassa gegeven in u (unit)
  • 1 u = 1,66*10-27 kg (Binas 7A)
  • Hiermee kun je uitrekenen hoeveel moleculen aanwezig zijn in een bepaalde massa.
  • Moleculen zijn zo licht, dat je bij een experiment enorm veel moleculen gebruikt.
  • Dit rekent niet handig, daarom is de chemische hoeveelheid, mol bedacht.



Slide 5 - Slide

Begrippen van hoeveelheid

  • De mol is ook zo'n vaste hoeveelheid.
  • 1 mol = 6,02*1023 (moleculen)
  • = Constante van Avogadro (NA), zie Binas 7A

Dus 1 mol water bestaat uit evenveel moleculen als 1 mol goud!



Slide 6 - Slide

De mol 
De mol is zo gekozen dat voor alle atomen en moleculen geldt, dat de atoommassa in gram = 1 mol atomen

Atoommassa van Na = 22,99 u
Dus 22,99 gram Na is 1 mol Na-atomen
Atoommassa Na = 22,99 gram/mol

Slide 7 - Slide

Van mol naar gram
  • Om tussen gram, mol en aantal deeltjes te rekenen gebruikt men onderstaand schema. 
  • M is de molaire massa, deze is in getalwaarde gelijk aan het gewicht van het molecuul in u.
  • NA is het getal van Avogadro: 6,02 x 10²³

Slide 8 - Slide

Molrekenen
  • 25 gram magnesiumchloride
  • Magnesiumchloride is MgCl2
  • Molaire massa van MgCl2 is 95,21 g/mol (Binas 98 of 99)
  • Van gram naar mol -> delen door molaire massa

  • 25 gram / 95,21 g/mol = 0,2626 mol MgCl2

Slide 9 - Slide

SI-eenheden + voorvoegsels
Pak je Binas!

Slide 10 - Slide

2.4 De mol
Tot nu toe gerekend met massa, maar in de scheikunde rekenen we met mol.
Bij een reactievergelijking:
1 C6H12O6 + 6 O2 -> 6 CO2 + 6 H2O
Hier staat dat 1 mol glucose reageert met 6 mol zuurstof, waarbij 6 mol koolstofdioxide en 6 mol water ontstaat.

Slide 11 - Slide

2.4 De mol
We kunnen de massa van 1 mol van een bepaald molecuul berekenen (= de molecuulmassa).

Voorbeeld: H2O. Molecuulmassa = 18,0 g/mol (u)
1 mol weegt dus 18,0 gram
Stel ik heb nu 27,0 gram, hoeveel mol is dit dan?

Slide 12 - Slide

Tussenopdracht
Bepaal de molecuulmassa's van:
  1. Glucose
  2. Koolstofdioxide
  3. Propaan
  4. Zwavelzuur
  5. Ammoniak
timer
10:00

Slide 13 - Slide

Tussenopdracht
Bepaal de molecuulmassa's van:
  1. Glucose 180,2 g/mol
  2. Koolstofdioxide 44,01 g/mol
  3. Propaan 44,1 g/mol (let op afronding!)
  4. Zwavelzuur 98,08 g/mol
  5. Ammoniak 17,03 g/mol

Slide 14 - Slide

Stappenplan rekenen met reacties
  1. Maak reactie schema
  2. Maak kloppende reactievergelijking
  3. Over welke stoffen gaat het? (wat wordt er gevraagd)
  4. Wat weet ik van die stoffen? (wat is er al gegeven)
  5. Bereken/zoek op molecuulmassa's.
  6. Bereken aantal mol van gegeven stof
  7. Bepaal molverhouding
  8. Bereken aantal mol gevraagde stof
  9. Bereken massa van gevraagde stof
  10. Noteer eindantwoord met eenheid!

Slide 15 - Slide

Rekenvoorbeeldje: Als ik 20,0 gram glucose heb, hoeveel water ontstaat er dan?
  1. Maak reactie schema
  2. Maak kloppende reactievergelijking
  3. Over welke stoffen gaat het? (wat wordt er gevraagd)
  4. Wat weet ik van die stoffen? (wat is er al gegeven)
  5. Bereken/zoek op molecuulmassa's.
  6. Bereken aantal mol van gegeven stof
  7. Bepaal molverhouding
  8. Bereken aantal mol gevraagde stof
  9. Bereken massa van gevraagde stof
  10. Noteer eindantwoord met eenheid!

Slide 16 - Slide

Rekenvoorbeeldje: Als ik 20,0 gram glucose heb, hoeveel water ontstaat er dan?
  1. Glucose + zuurstof -> koolstofdioxide + water
  2.  1 C6H12O6 + 6 O2 -> 6 CO2 + 6 H2O
  3. Glucose en water
  4. 20 gram glucose (=gegeven) + water (=massa gevraagd)
  5. Glucose = 180,156 g/mol, water = 18,016 g/mol
  6. 20/180,156= 0,111 mol glucose
  7. Molverhouding = glucose:water= 1:6
  8. Dus 0,111*6 = 0,666 mol water
  9. 0,666*18,016= 12,0 g water
  10. Dus als ik 20,0 gram glucose laat reageren met zuurstof ontstaat er 12,0 gram water.

Slide 17 - Slide

Huiswerk
Lezen 2.4
Maken 40, 42 t/m 50 en 52, 53 + afsluitende opgaven H2


Slide 18 - Slide