HV2s Leesvaardigheid 2 tekstdoelen en 17

Welkom HV2s
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom HV2s

Slide 1 - Slide

Wat gaan we aankomende weken doen?

  • We starten elke les met 10 minuten lezen
  • Je hebt je leesboek, lesboek en schrift nodig
  • We gaan ons voorbereiden op de toets in de toetsweek 
  • Paragraaf 2, 17, 18, 19, 32, 33 en 34 -> wat hebben jullie al behandeld? 

Slide 2 - Slide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Leesvaardigheid 2
  3. Opfrissen 
  4. Leesvaardigheid 17
  5. Afsluiting en vooruitblik


Slide 3 - Slide

10 minuten lezen

Slide 4 - Slide

Leesvaardigheid 2

Doel: Je weet welke doelen een schrijver kan hebben met een tekst.

Slide 5 - Slide

Wat is het doel van de schrijver?
Een auteur die een stuk tekst schrijft, weet van tevoren waarom hij dat schrijft. Hij wil met zijn tekst graag iets bereiken bij de lezer. 
Als je tekstdoelen kunt herkennen, ben je in staat om kritisch naar teksten te kijken

Slide 6 - Slide

Tekstdoelen
1. informeren -> bestaan uit feiten, de schrijver wil graag dat de lezer iets leert. Informerende teksten zijn objectief. 
2. beschouwen -> de lezer gaat een mening vormen. Onderwerp van meerdere kanten bekijken.
3. overtuigen -> mening van de schrijver naar voren. Geeft argumenten.
4. activeren -> aanzetten om iets te doen. 
5. amuseren -> lezer vermaken. 

Slide 7 - Slide

Let op! 
Let op het verschil: tekstdoelen en tekstsoorten 

Tekstdoelen: informeren, beschouwen, overtuigen, activeren en amuseren 

Tekstsoorten: informerende tekst, beschouwende tekst, overtuigende tekst, activerende tekst en amuserende tekst.

Slide 8 - Slide

Is informeren een tekstdoel
of een tekstsoort?
A
tekstsoort
B
tekstdoel
C
beide
D
geen van beide

Slide 9 - Quiz

Wat is GEEN tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
verkennen

Slide 10 - Quiz

Geef een synoniem van / ander woord voor het tekstdoel amuseren.

Slide 11 - Open question

Een recept en een gebruiksaanwijzing zijn voorbeelden van...
A
het tekstdoel informeren
B
het tekstdoel amuseren
C
het tekstdoel beschouwen
D
het tekstdoel activeren

Slide 12 - Quiz

informeren
beschouwen
overtuigen
activeren
amuseren
beschouwing
nieuwsbericht
reclametekst
gedicht
betoog

Slide 13 - Drag question

Welk tekstdoel hoort bij een leesboek?

Slide 14 - Open question

Welk tekstdoel hoort bij
een advertentie?
A
overtuigen
B
uitleg geven
C
activeren
D
amuseren

Slide 15 - Quiz

Welk tekstdoel hoort een
betogende tekst?

Slide 16 - Open question

Wat is een voorbeeld van een informerende tekst?
A
recept
B
stripverhaal
C
folder
D
advertentie

Slide 17 - Quiz

Bij welke tekstsoort worden
vooral feiten gebruikt?

Slide 18 - Open question

Waar draait het om bij het
tekstdoel overtuigen?
A
de mening van de schrijver
B
de lezer over te halen
C
feiten
D
de lezer iets uitleggen

Slide 19 - Quiz

Zet de juiste tekstsoorten bij de juiste tekstdoelen.
Tekstdoel Informeren
Tekstdoel Overtuigen
Tekstdoel Amuseren
Tekstdoel Activeren
Tekstdoel Beschouwen
nieuwsbericht over de verkiezingsuitslag
Recensie over mijn gelezen boek

Een mop in een tijdschrift
Een oproep op een website om te gaan protesteren. 
Artikel op website Voedingcentrum.nl om elke dag fruit en groente te eten.
Spelhandleiding hoe je Uno moet spelen
Een ingezonden brief over de voor- en nadelen van een BTW-hoging op producten met veel suiker.

Slide 20 - Drag question

Tekstdoel?
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 21 - Quiz

Welk tekstdoel hoort bij
een geboortekaartje?

Slide 22 - Open question

Tekstdoel?
A
beschouwen
B
amuseren
C
overtuigen
D
informeren

Slide 23 - Quiz

Oprissen!

Slide 24 - Slide

Hoe is een tekst opgebouwd? Wat is de vaste indeling van een tekst?

Slide 25 - Open question

Wat is het doel van de inleiding van een tekst?
A
de aandacht van de lezer trekken en het onderwerp introduceren
B
uitleggen waarom de tekst is geschreven
C
de lezer gunstig stemmen
D
vertellen wat je verder in de tekst kunt verwachten

Slide 26 - Quiz

Wat is het doel van het middenstuk/de kern van een tekst?
A
het middenstuk heeft geen specifiek doel
B
het middenstuk sluit de tekst af
C
het middenstuk werkt de deelonderwerpen verder uit
D
het middenstuk geeft feitelijke informatie

Slide 27 - Quiz

Wat is het doel van het slot van een tekst?
A
het slot rond de tekst af met een leuke zin
B
het slot sluit de tekst af met een samenvatting of een conclusie
C
het slot heeft geen specifiek doel en kan worden weggelaten
D
het slot geeft suggesties om verder te lezen over het onderwerp

Slide 28 - Quiz

Hoe is een alinea uit opgebouwd?
Wat staat er aan het begin van een alinea en
wat in de rest van de alinea?

Slide 29 - Open question

Leesvaardigheid 17

Doel: Je leert wat functiewoorden zijn en hoe ze je helpen om de structuur van een tekst te herkennen. 

Slide 30 - Slide

Functiewoorden
  • Een functiewoord kondigt de functie van een tekstdeel of alinea aan.
  • De schrijver vertelt letterlijk wat je in dat tekstdeel kunt verwachten.
  • Een functiewoord tref je meestal in de eerste zin van een alinea aan.

Slide 31 - Slide

Hieronder staan de meest voorkomende functiewoorden. In welk gedeelte van de tekst kom je ze waarschijnlijk tegen? 
TIP: je kunt op de plusjes drukken voor uitleg.
Nuancering = de schrijver geeft een kleine aanpassing aan een bewering of stelling, hij maakt het preciezer of minder scherp.
Oplossing = de schrijver geeft een antwoord op een vraag of een manier om een probleem te beëindigen.
Verklaring = de schrijver geeft een uitleg: waarom is iets zoals het is, hoe komt het dat het zo is.
Voorbeeld = de schrijver gebruikt een concreet geval om een algemeen verschijnsel, een bewering, een stelling of een mening te illustreren, te verduidelijken.
Aanleiding = de schrijver geeft de omstandigheid die ertoe leidt dat iets gebeurt.
Afweging = de schrijver weegt iets af, overdenkt iets (bijvoorbeeld voor- en nadelen).
Anekdote = de schrijver vertelt een kort, grappig of bijzonder verhaaltje.
Argument = de schrijver geeft een reden voor een bewering.
Conclusie = de schrijver geeft een slotsom, een besluit waarin het voorgaande samenkomt.
Constatering = de schrijver stelt een feit of verschijnsel vast, hij doet een bepaalde waarneming.
Definitie = de schrijver geeft een samenvattende beschrijving van een begrip.
Gevolg = de schrijver beschrijft een gebeurtenis of omstandigheid als resultaat van iets.
inleiding
middenstuk
slot
conclusie
aanleiding
argument
anekdote
afweging
constatering
definitie
gevolg
oplossing
verklaring
voorbeeld

Slide 32 - Drag question

Huiswerkopdrachten maken
  • Maak opdr. 1 en 7 op pagina 11-13 en opdr. 1 en 2 (p.70-71)
  • Je krijgt de les van de tijd voor het maken van deze opdrachten.
  • Je mag zachtjes overleggen met je buur. 
  • Je maakt de opdrachten in je schrift!
  • Let op spelling en het maken van goede zinnen!

Slide 33 - Slide

Lesdoelcheck!
Welke doelen kan een schrijver
hebben met een tekst?

Slide 34 - Open question

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: maandag 16 juni
  • Huiswerk: maken opdr. 1 en 7 (p. 11-13) en opdr. 1 en 2 (p.70-71)
  • Meenemen: leesboek, boek, schrift en pen
  • Programma: leesvaardigheid 17


Slide 35 - Slide