etre/avoir/er/faire/aller present pc

Alle werkwoorden
avoir / être / aller / faire / werkwoorden op -er

présent en passé composé
1 / 18
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Alle werkwoorden
avoir / être / aller / faire / werkwoorden op -er

présent en passé composé

Slide 1 - Slide

Présent

Slide 2 - Slide

avoir (hebben)
Avoir: il,elle,on
Avoir: nous
Avoir: vous
Avoir: ils,elles
Avoir: tu
Avoir: j'
avons
ont
ai
avez
as
a

Slide 3 - Drag question

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
être (zijn)
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 4 - Drag question

parler (praten) - werkwoord op -er
Parle 
Parles
Parle
Parlons 
Parlez
Parlent 
Je 
Tu 
Elle/il/ on 
Nous 
Vous
Ils / elles

Slide 5 - Drag question

Sleep de juiste vorm van aller naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
aller (gaan)
il/elle
nous
vous
ils/elles
tu
je
allons
vont
vais
allez
vas
va

Slide 6 - Drag question

faire (doen/maken)
Je
Tu
Elle
Nous
Vous
Ils
faisons
fait
font
fais
faites
fais

Slide 7 - Drag question

Passé composé

Slide 8 - Slide

regarder (kijken)

Nous ... (wij hebben gekeken)

Slide 9 - Open question

avoir (hebben)

Vous ... (jullie hebben gehad)

Slide 10 - Open question

être (zijn)

J' ... (ik ben geweest)

Slide 11 - Open question

faire (doen/maken)

Tu ... (jij hebt gedaan/gemaakt)

Slide 12 - Open question

werken = travailler
Vertaal: zij hebben gewerkt

Slide 13 - Open question

hebben = avoir
Vertaal: jij hebt gehad

Slide 14 - Open question

Futur proche
Om een werkwoord in de futur proche te vervoegen heb je een vervoeging van aller (gaan) nodig en een heel werkwoord.

Wij gaan morgen met zijn allen een wedstrijd kijken.
Jij gaat straks mee boodschappen doen, toch?

Slide 15 - Slide

demander = vragen

Je ... (ik ga vragen)

Slide 16 - Open question

manger = eten

Il ... (hij gaat eten)

Slide 17 - Open question

chanter = zingen

Vous ... (jullie gaan zingen)

Slide 18 - Open question