TV 5.2 - Hyperbool, eufemisme, understatement

Eufemisme, hyperbool, understatement
§5, pagina 24
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Eufemisme, hyperbool, understatement
§5, pagina 24

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les: 
- wat we onder hyperbolen, understatements en eufemismen verstaan; 
- hoe we deze stijlfiguren kunnen herkennen. 
- hoe je de persoonsvorm in de verleden tijd spelt. 

Slide 2 - Slide

Even terug
De afgelopen les hebben we stilgestaan bij stijlfiguren. 

Wat zijn stijlfiguren? 
Wat kun je vertellen over de repetitio, anafoor, tricolon, climax en anticlimax. 

Slide 3 - Slide

Repetitio (herhaling): Als je de woordjes van Engels wilt kennen, moet je herhalen, herhalen en nog eens herhalen. 
Anafoor (herhaling van hetzelfde woord of dezelfde woordgroep aan het begin van opeenvolgende zinnen): Niemand zag iets, niemand deed iets, niemand wist iets.
Tricolon/drieslag (opsomming, bestaande uit drie delen): Bloed, zweet en tranen.

Slide 4 - Slide

Climax (een serie van drie of meer tekstelementen waarvan de inhoud steeds sterker wordt): Hij won brons, zilver en goud. 
Anticlimax (in een reeks is de laatste stap een 'bummer'):
‘The Notebook’ is de beste film aller tijden, of in ieder geval mijn eigen favoriet, nou ja, het is gewoon een goede film, best aardig vind ik zelf, gewoon leuk.

Slide 5 - Slide

Hyperbool, understatement, eufemisme
Er zijn ook stijlfiguren waarmee je dingen 'op kunt blazen' of juist een stuk minder indrukwekkend kunt maken. 

Dit zijn de hyperbool, het understatement en het eufemisme. 

Slide 6 - Slide

Overdrijvingen en nuanceringen
- Eufemisme (verzachtende uitdrukking):  We hebben de kat laten inslapen. 
- Hyperbool (overdrijving): Dat heb ik nu al duizend keer gezegd...
- Understatement (afgezwakte uitdrukking) Hij had wel een mazzeltje toen hij in de Postcodeloterij tien miljoen won. 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Aan de slag
Werk nu aan opdracht 5 tot en met 7 op pagina 24

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd enkelvoud
Als we uitgaan van klankvaste, regelmatige of zwakke werkwoorden, schrijven we de persoonsvorm als stam+de of stam+te.

Of we -de of -te achter de stam zetten, hangt af van de laatste letter van de stam. Is dit een t, x, k, f, s, c, h of p, dan schrijven we in het enkelvoud -te achter de stam; eindigt de stam op een andere letter, dan schrijven we er -de achter.

Slide 17 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd meervoud
Bij zwakke, klankvaste of regelmatige werkwoorden komt er, als het onderwerp in het meervoud staat, -den of -ten achter de stam. Ook hierbij gebruiken we de kofschip-regel.

Slide 18 - Slide

Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd van klank veranderen.

Meestal hoor je hoe je dit soort werkwoorden spelt.

Slide 19 - Slide

Aan de slag
Werk nu aan opdracht 1 en 2 van het moduleboekje werkwoordspelling

Slide 20 - Slide