What is LessonUp
Search
Channels
AI tools
Beta
Log in
Register
‹
Return to search
woordsoorten oefenen
woordsoorten oefenen havo 3
1 / 27
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo lwoo, havo
Leerjaar 3
This lesson contains
27 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
woordsoorten oefenen havo 3
Slide 1 - Slide
Welke uitspraak is NIET juist?
A
'de' en 'het' zijn bepaalde lidwoorden
B
'een' is een onbepaald lidwoord als je het uitspreekt als 'un'
C
'het' is altijd een lidwoord .
D
'de' is altijd een lidwoord
Slide 2 - Quiz
Elsje, Nederland, Dorpstraat, ....zijn:
A
zelfstandige naamwoorden
B
eigennamen en dat is een aparte woordsoort
C
zijn persoonlijke voornaamwoorden
Slide 3 - Quiz
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets van een......
A
ander bijvoeglijk naamwoord
B
van een werkwoord
C
van een zelfstandig naamwoord
D
een bijwoord
Slide 4 - Quiz
Een bijwoord zegt iets van een......
A
bijvoeglijk naamwoord
B
van een werkwoord
C
van een zelfstandig naamwoord
D
A, B en C zijn juist
Slide 5 - Quiz
Welk woord kan een werkwoord en een bijvoeglijk naamwoord zijn?
A
gegeten
B
vallen
C
verdwenen
D
geverfde
Slide 6 - Quiz
Welk woord kan een zelfstandig naamwoord en een werkwoord zijn?
A
drink
B
eten
C
woorden
D
antwoordt
Slide 7 - Quiz
Welk ww. kan een hulpwerkwoord, een koppelwerkwoord én een zelfst. ww. zijn?
A
kunnen
B
worden
C
zijn
D
hebben
Slide 8 - Quiz
Welke van de volgende woorden zijn voorzetsels?
A
toch, wel, niet, altijd
B
in, bij, met, door
Slide 9 - Quiz
Na een voorzetsel gebruik je het persoonlijk voornaamwoord
A
hen
B
hun
Slide 10 - Quiz
Het woordje ME kan geen......zijn
A
persoonlijk voornaamwoord
B
een bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
Slide 11 - Quiz
In welke zin is 'wat' een onbepaald voornaamwoord?
A
Weet jij wat jij wil kopen?
B
Is er wat?
C
Het beste wat je kan doen is wachten...
D
Wil jij wat voorbeelden?
Slide 12 - Quiz
Het woordje WAT kan tot verschillende woordsoorten behoren....tot welke niet?
A
vragend voornaamwoord
B
onbepaald telwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord
Slide 13 - Quiz
Welke vorm kan nooit een persoonlijk voornaamwoord zijn?
A
me
B
jou
C
zijn
D
ons
Slide 14 - Quiz
Welke woorden zijn bijwoorden?
A
tijdens, door, met
B
maar, omdat,
C
soms, wel, niet,
Slide 15 - Quiz
In welke zin is de vorm van ZIJN een zelfstandig werkwoord?
A
We zijn gaan fietsen.
B
We zijn gered.
C
We zijn al op school.
D
We zijn best slim.
Slide 16 - Quiz
In welke zin is de vorm van KUNNEN een zelfstandig werkwoord?
A
Ik kan niet fietsen.
B
Ik heb dat nooit gekund.
C
Je kan het toch proberen!
D
We zouden kunnen gaan lopen.
Slide 17 - Quiz
In welke zin is 'wat' een telwoord?
A
Wat is jouw nummer?
B
Wil je wat drinken?
C
Ik heb nog wat geld over.
D
Alles wat ik wilde bereiken, heb ik bereikt.
Slide 18 - Quiz
In welke zin is 'wat' een betrekkelijk voornaamwoord?
A
Wat is jouw nummer?
B
Wil je wat drinken?
C
Ik heb nog wat geld over.
D
Alles wat ik wilde bereiken, heb ik bereikt.
Slide 19 - Quiz
In welke zin is 'wat' een vragend voornaamwoord?
A
Weet jij wat jij wil kopen?
B
Is er wat?
C
Het beste wat je kan doen is wachten...
D
Wil jij wat voorbeelden?
Slide 20 - Quiz
Dat (1) kind dat (2) je hier op de foto ziet, is mijn dochter.
Welk antwoord is juist?
A
dat 1 = aanwijzend voornaamwoord
B
dat 2 = aanwijzend voornaamwoord
C
dat 1 = voegwoord
D
dat 2 = betrekkelijk voornaamwoord
Slide 21 - Quiz
In welke zin is 'wat' een telwoord?
A
Weet jij wat jij wil kopen?
B
Is er wat?
C
Het beste wat je kan doen is wachten...
D
Wil jij wat voorbeelden?
Slide 22 - Quiz
In welke zin staat een vragend voornaamwoord?
A
Ik eet nog even wat.
B
Zij wil niet met het vliegtuig, wat ik wel jammer vind.
C
Heb je nog wat tips?
D
Weet jij wie het gedaan heeft?
Slide 23 - Quiz
In welke zin staat een betrekkelijk voornaamwoord?
A
Ik eet nog even wat.
B
Zij wil niet met het vliegtuig, wat ik wel jammer vind.
C
Heb je nog wat tips?
D
Weet jij wie het gedaan heeft?
Slide 24 - Quiz
Welke zin is juist?
A
Het meisje waarmee ik het liedje zing, is mijn zus.
B
Het meisje met wie ik het liedje zing, is mijn zus.
C
Zinnen A en B zijn juist.
D
Het meisje die haar haar heeft afgeknipt is An.
Slide 25 - Quiz
In deze zin is 'het' een.....
Het weer valt tegen.
A
lidwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
Slide 26 - Quiz
In deze zin is 'het' een.....
Het is al laat.
A
lidwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
Slide 27 - Quiz
More lessons like this
Grammatica woordsoorten
November 2024
- Lesson with
33 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
Grammatica woordsoorten
November 2024
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
Grammatica woordsoorten
2 days ago
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
L3 Taalbeschouwing: woordleer
January 2023
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Week 37 herhaling woordsoorten
September 2021
- Lesson with
47 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
woordsoorten
September 2023
- Lesson with
37 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 3
Die, dat, wie en wat
January 2021
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
8/02, woordsoorten
December 2023
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 3