H29 Overige kostensoorten

Hoofdstuk 29
Overige kostensoorten
1 / 13
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 29
Overige kostensoorten

Slide 1 - Slide

Aanschafprijs op 1/1/2000 = € 80.000. Restwaarde na 7 jaar is € 10.000.
Interest 2% per jaar.
Wat zijn de gecalculeerde interestkosten per jaar?
A
€ 200
B
€ 700
C
€ 800
D
€ 900

Slide 2 - Quiz

Aanschafprijs op 1/1/2000 = € 80.000. Restwaarde na 7 jaar is € 10.000.
Interest 2% per jaar.
Wat zijn de gecalculeerde interestkosten per jaar?
(
Aanschafprijs op 1/1/2000 = € 80.000. Restwaarde na 7 jaar is € 10.000. Interest 2% per jaar.
Wat zijn de gecalculeerde interestkosten per jaar?
Antwoord: 
(€ 80.000 + € 10.000) / 2 = € 45.000
€ 45.000 x 2% = € 900 per jaar.

Slide 3 - Slide

Aanschafprijs machine is op 1/1/2019 €50.000, restwaarde na 8 jaar is €10.000. Hoeveel is de boekwaarde van de machine op 31/12/2022 ?
A
€30.000
B
€35.000
C
€40.000
D
€24.000

Slide 4 - Quiz

Aanschafprijs op 1/1/2000 = € 80.000. Restwaarde na 7 jaar is € 10.000.
Interest 2% per jaar.
Wat zijn de gecalculeerde interestkosten per jaar?
(
Aanschafprijs machine is op 1/1/2019 €50.000, restwaarde na 8 jaar is €10.000. Hoeveel is de boekwaarde van de machine op 31/12/2022 ?
Antwoord: 
(€ 50.000 - € 10.000) / 8 = € 5.000 afschr per jaar
Na 4 jaar: € 50.000 - 4x € 5.000 = € 30.000

Slide 5 - Slide

Bedrag wat je moet betalen
Kosten voor onderhoud, reperatie, verzekering
Economische levensduur
Technische levensduur
restwaarde
Aanschafwaarde
Complementaire kosten
Periode waarin het middel economisch rendabel is
Tijd waarin het productiemiddel nog werkt
Waarde die een middel heeft aan het eind van de economische levensduur

Slide 6 - Drag question

Aanschaf machine op 1/1/2021 a € 260.000,-
Levensduur 20 jaar, Restwaarde € 20.000,-
Boekwaarde op 31/12/2025?
A
€ 180.000,-
B
€ 192.000,-
C
€ 200.000,-
D
€ 212.000,-

Slide 7 - Quiz

Wat is een arbeidsuurtarief?
A
Brutoloon per uur van een medewerker
B
Tarief voor personeelskosten per productief uur
C
Het tarief dat je factureert aan je klant
D
Brutoloon per uur van een medewerker + winstopslag

Slide 8 - Quiz

Wat betekent 'gederfde interest'?
A
Verdiende interest
B
Betaalde interest
C
Reële interest
D
Misgelopen interest

Slide 9 - Quiz

Op grond schrijven we in principe niet af. Wanneer toch wel?
A
Als de grond in waarde toeneemt.
B
Als de grond door het gebruik vervuild raakt.
C
Als de grond in het buitenland ligt.
D
Zolang we nog niet weten wat de onderneming met de grond gaat doen.

Slide 10 - Quiz

Wat is een shared service center?
A
Een afdeling die alleen diensten levert aan andere afdelingen .
B
Een afdeling die halffabricaten levert
C
Diensten van derden
D
Alle afdelingen binnen een dienstverlenende organisatie.

Slide 11 - Quiz

Wat is géén manier om de transferprice te berekenen?
A
Marktgebaseerde transferprice
B
Kostengebaseerde transferprice
C
Fiscale transferprice
D
Onderhandelde transferprice

Slide 12 - Quiz

Wat betekent "at arms length"?
A
Zakelijke, verantwoorde transferprice
B
De concurrent om de hoek
C
Diensten van derden
D
Niet-materiële kosten.

Slide 13 - Quiz