Les 7 - herhalen

Lesprogramma
1. Fijne vakantie gehad?

2. Zijn er nog vragen over het leesdossier/boekopdracht?

3. huiswerk bespreken
(opdr. 14 , 15, en 17 van blz. 232-233)

4. Herhalen van de woordsoorten (in LessonUp)
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Lesprogramma
1. Fijne vakantie gehad?

2. Zijn er nog vragen over het leesdossier/boekopdracht?

3. huiswerk bespreken
(opdr. 14 , 15, en 17 van blz. 232-233)

4. Herhalen van de woordsoorten (in LessonUp)

Slide 1 - Slide

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Na
de
sportles
krijgt
Nida
dorst.
intensieve

Slide 2 - Drag question

Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal 'de', 'het' of 'een' voor zetten.
Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Deze woordsoort heeft een korte en een lange vorm.
Je kunt vaak de trappen van vergelijking erop toepassen.
Er bestaat ook een stoffelijke variant van deze woordsoort.

Slide 3 - Drag question

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Mika
heeft
voor
zijn
verjaardag
een
nieuwe
scooter
gekregen.

Slide 4 - Drag question

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Papa
wil
met
een
ouderwetse
trein
door
Duitsland
reizen.

Slide 5 - Drag question

Zij zou wel een nieuwe jas willen kopen
zou

willen

kopen
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 6 - Drag question

Wij hebben haar helaas niet kunnen helpen. 
hebben

kunnen

helpen
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 7 - Drag question

De minister heeft de examens moeten schrappen. 
heeft

moeten

schrappen
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 8 - Drag question

Wij hadden misschien met dat project mee kunnen doen.
hadden

kunnen

mee doen
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 9 - Drag question

Wij hebben haar helaas niet kunnen helpen. 
hebben
kunnen
helpen
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 10 - Drag question

Hij heeft die opdracht moeten maken. 
heeft

moeten

maken
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 11 - Drag question

Wij hadden misschien met dat project mee kunnen doen 
hadden

kunnen

meedoen
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 12 - Drag question

 Benoem de onderstreepte woorden: blw,  pers vnw of onbep. vnw.
Het is voor iedereen duidelijk dat het in het theehuis altijd heel gezellig is. 
blw
onbep. vnw.

pers. vnw.

het 1
het 2
Het 3

Slide 13 - Drag question

Sleep de woorden naar de juiste woordsoort:
ZN
HWW
ZWW
LW
VZ
pers. vnw
BN
Madelief
werd
tijdens
de
uitgeschakeld
door
een
met
lange
haren
wedstrijd
jongen

Slide 14 - Drag question

Wat is een zelfstandig werkwoord?
A
Een werkwoord dat een ander werkwoord helpt
B
Het belangrijkste werkwoord in een zin

Slide 15 - Quiz

Kan je meer zelfstandige werkwoorden in een zin hebben?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quiz

Ik heb tegen de bal geschopt

Het zelfstandig werkwoord is:
A
geschopt
B
tegen
C
ik
D
heb

Slide 17 - Quiz

Ik heb gegeten
Het zelfstandig werkwoord is:
A
heb
B
ik
C
gegeten
D
er zit geen werkwoord in de zin

Slide 18 - Quiz

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
jullie
me
je
haar
hij
uw
ons
ze
hun
zijn
jouw
hem

Slide 19 - Drag question

persoonlijk voornaamwoord
Zij
geeft
de
kaarten
aan
ons.
Hebt
u
ons
gezien
tijdens
dat
feestje
van
hem.

Slide 20 - Drag question

Sleep de voorzetsels naar het groene vak.
VOORZETSELS
Door
de
drukte
op
straat
botste
de 
vrouw
tegen
iemand
aan

Slide 21 - Drag question

VOORZETSEL
Op
de
Domtoren
in
Utrecht
heb
je
een
prachtig
uitzicht.

Slide 22 - Drag question

wel een voorzetsel
geen voorzetsel
op
met
tussen
over
tijdens
buiten
werk
onder
binnen

Slide 23 - Drag question

Zijn de rode, onderstreepte woorden werkwoord of voorzetsel? 
Werkwoord
Voorzetsel
Rust
maar
lekker
uit
tijdens
de
vakantie.

Slide 24 - Drag question

Zijn de rode, onderstreepte woorden werkwoord of voorzetsel? 
Werkwoord
Voorzetsel
Vorige
week
zette
Lynn
haar
zakgeld
op
haar
spaarrekening.

Slide 25 - Drag question

Is er nog een woordsoort die je in de komende lessen nog graag extra zou willen oefenen? (lw, znw, bnw, hww, zww, vz, pers. vnw, bez. vnw)

Slide 26 - Mind map

Slide 27 - Link