Verben in Präteritum und Perfekt.

Wat is de juiste vertaling van:
jij hebt gemaakt
A
du hast gemachen
B
du hast gemacht
C
du bist gemacht
D
du hat gemacht
1 / 15
next
Slide 1: Quiz
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Wat is de juiste vertaling van:
jij hebt gemaakt
A
du hast gemachen
B
du hast gemacht
C
du bist gemacht
D
du hat gemacht

Slide 1 - Quiz

Regelmatige ww verleden tijd
Je neemt de stam van het werkwoord.
Bijvoorbeeld wohnen. Dat is dus wohn.
Na de stam komt er in elk geval -te achter

Slide 2 - Slide

regelmatig werkwoord verleden tijd
ich wohn-te
du wohn-test
er/sie/es/ wohn-te
wir wohn-ten
ihr wohn-tet
Sie/sie wohn-ten

Slide 3 - Slide

Het voltooid deelwoord / Perfekt
Net als in het Nederlands gebruik je de koppelwerkwoorden haben/sein om voltooid deelwoorden te maken.
Ich habe gewohnt. 

Slide 4 - Slide

Voltooid deelwoord/Perfekt
Hoofdregel
Voor de stam van het ww komt ge- en achter de stam -t.
Ich habe gewohnt

Slide 5 - Slide

Wat is de juiste vertaling van:
hij werkte
A
er arbeitete
B
er arbeitet
C
er arbeitetet
D
er arbeitetest

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Wat is de juiste vertaling van:
jullie woonden
A
ihr wohnt
B
ihr wohnte
C
ihr wohntet
D
ihr wohntete

Slide 8 - Quiz

Hoe vertaal je:
het kostte
A
es kostet
B
sie kostete
C
es kostete
D
es kostetet

Slide 9 - Quiz

Hoe vertaal je:
wij leerden
A
wir lerneten
B
wir lernteten
C
wir lernen
D
wir lernten

Slide 10 - Quiz

Hoe vertaal je:
U had
A
Sie haben
B
Sie habten
C
Sie hatten
D
Sie habbeten

Slide 11 - Quiz

Hoe vertaal je:
zij was
A
sie wassen
B
sie warten
C
sie waren
D
sie war

Slide 12 - Quiz

Vertaal de volgende zin in het Duits:
Hij was thuis.

Slide 13 - Open question

Vertaal de volgende zin:
Heb jij goed geleerd?

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Video