H3B_Modale werkwoorden (v.t.)

Modale werkwoorden Duits



Tegenwoordige- en verleden tijd

Modalverben

in de verleden tijd

1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Modale werkwoorden Duits



Tegenwoordige- en verleden tijd

Modalverben

in de verleden tijd

Slide 1 - Slide

Verschiedene Arten von Verben
  • zwakke werkwoorden (wohnen-wohnte-gewohnt)
  • sterke werkwoorden (gehen-ging-gegangen) 
  • onregelmatige werkwoorden (haben, sein, werden)
  • modale (hulp-)werkwoorden 

Slide 2 - Slide

Was ist ein Modalverb?

Slide 3 - Open question

Was ist ein Modalverb?
Een modaal (hulp)werkwoord  (Modalverb)
  • Modale ww geven een noodzakelijkheid, waarschijnlijkheid, mogelijkheid of wenselijkheid aan. 
  • Het zijn hulpwerkwoorden omdat er bijna altijd een ander heel werkwoord (infinitief) in de zin bij staat. 
  • "Er will gehen." Verandert de betekenis van het werkwoord dat in de infinitief staat

Slide 4 - Slide

Heb je dat in het Nederlands ook?
Ja, kijk maar:
'hij eet'             -> zegt iets over wat hij op het moment doet.
'hij wil eten'    -> hier verandert het werkwoord 'willen' de betekenis van 'eten' en de zin: het is zijn wens iets te eten.
'hij kan eten'   -> hier net zo: hij kan eten, maar moet niet.

'willen' en 'kunnen' zijn voorbeelden van modale werkwoorden.


Slide 5 - Slide

Nenne ein deutsches
Modalverb:

Slide 6 - Mind map

Modalverben auf Deutsch:
wissen

Slide 7 - Slide

Betekenis:
  • dürfen   (= mogen)
  • können (= kunnen)
  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • wollen  (= willen)
  • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)

Slide 8 - Slide

Formen
können
dürfen
stam:
ich
konnte
durfte
du
konntest
durftest
er/sie/es
konnte
durfte
wir
konnten
durften
ihr
konntet
durftet
sie
konnten
durften
machen
machte
machtest
machte
machten
machtet
machten
modale hulpwerwoorden v.t.
zwak ww v.t.

Slide 9 - Slide

Formen
können
dürfen
müssen
stam:
ö > o
ü > u
ü > ?
ich
konnte
durfte
du
konntest
durftest
er/sie/es
konnte
durfte
wir
konnten
durften
ihr
konntet
durftet
sie
konnten
durften
machen
machte
machtest
machte
machten
machtet
machten

Slide 10 - Slide

Formen
können
dürfen
müssen
wollen
wissen
ö > o
ü > u
ü > ?
o = o
i > u
ich
konnte
durfte
musste
wollte
wusste
du
konntest
durftest
musstest
wolltest
wusstest
er/sie/es
konnte
durfte
musste
wollte
wusste
wir
konnten
durften
mussten
wollten
wussten
ihr
konntet
durftet
musstet
wolltet
wusstet
sie
konnten
durften
mussten
wollten
wussten

Slide 11 - Slide

Welche Regeln gibt es?
Bij modale werkwoorden in de verleden tijd
- zijn de uitgangen bij alle modale ww hetzelfde 
- zijn de vormen van ich hetzelfde als er/sie/es (konnte)
- zijn de vormen van wir hetzelfde als sie (konnten)
- is er een klinkerverandering (behalve bij wollen)

Slide 12 - Slide

Modalverben im Präteritum
dürfen    = durften
können  = konnten
müssen = mussten
wollen    = wollten
wissen   = wussten

Slide 13 - Slide

Die Formen im Präteritum
ich                    stam + te
du                     stam + test
er/sie/es        stam + te
wir                    stam + ten
ihr                     stam + tet
sie/Sie            stam + ten

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Präteritum
(wollen) Ich ______ nach Hause gehen.
A
wollte
B
willte
C
wollt
D
willt

Slide 16 - Quiz

moeten: Wir _______ schnell die Schule.

Slide 17 - Open question

Präteritum
(dürfen) ______ du in die Disko gehen?
A
dürftest
B
darftest
C
durftest
D
willt

Slide 18 - Quiz

kunnen:
vorm van ihr
verleden tijd

Slide 19 - Mind map

Präteritum
(wissen) ______ er, dass die letzte Stunde ausfiel?
A
wisste
B
wusste
C
weißte

Slide 20 - Quiz