Woordsoorten H1, H2 en H3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Woordsoorten H1, H2 en H3 

Nu H1

Wat is het bijvoeglijknaamwoord in de volgende zin
De geplukte bloemen staan in de vaas

1. geplukte
2. de
3. bloemen
4. vaas

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin:
De man gaat met zijn nieuwe auto naar zijn werk

1. man
2. nieuwe
3. auto
4. werk

welk woord is in de onderstaande zin het bijvoeglijknaamwoord?
De jongen koopt een nieuwe spijkerbroek

1. jongen
2. spijkerbroek
3. koopt
4. nieuwe

welk woord is in de onderstaande zin het bijvoeglijknaamwoord?
Vandaag eten wij lekkere patat met kroket

1. kroket
2. lekkere
3. patat
4. vandaag

welk woord is in de onderstaande zin het bijvoeglijknaamwoord?
Heb jij die mooie armband van je moeder gekregen?

1. mooie
2. armband
3. moeder
4. jij

Capelle aan den IJssel

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. bijwoord

zilveren

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. bijwoord

speelden

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. bijwoord

straks

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. bijwoord

wat voor een

1. zelfstandig naamwoord
2. aanwijzend voornaamwoord
3. vragend voornaamwoord
4. bijwoord

dit

1. zelfstandig naamwoord
2. aanwijzend voornaamwoord
3. vragend voornaamwoord
4. bijwoord

Van Persie wint de felbegeerde titel.

felbegeerde?

1. werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. lidwoord

Wat heb je gedaan?
'Wat' is een ....

1. persoonlijk voornaamwoord
2. vragend voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. bijwoord

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord WIE?

1. aanwijzend voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. persoonlijk voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Het woord:
WIE
is een

1. persoonlijk voornaamwoord
2. vragend voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
'wie' =

1. aanwijzend voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord
3. vragend voornaamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

van

1. lidwoord
2. voorzetsel
3. bezittelijk voornaamwoord
4. persoonlijk voornaamwoord

Die vrouw is mijn buurvrouw.
Die is

1. aanwijzend voornaamwoord
2. betrekkelijk voornaamwoord
3. persoonlijk voornaamwoord

Woordsoorten H2

Persoonlijk voornaamwoord

Bezittelijk voornaamwoord

Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor het bezit waarbij het hoort. Bijvoorbeeld: jouw pen, mijn tas, ons huis.

Als een voornaamwoord achter het bezit staat, is het een persoonlijk voornaamwoord.

Bijvoorbeeld: de pen van jou, de tas van mij, de hond van ons.

Wat heb je gedaan?

'je' is een ....

1. persoonlijk voornaamwoord
2. vragend voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. bijwoord

Wij hebben ons vergist.
wij =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Wat heb je gedaan?

'je' is een ....

1. persoonlijk voornaamwoord
2. vragend voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. bijwoord

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord JULLIE?

1. aanwijzend voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. persoonlijk voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord WIE?

1. aanwijzend voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. persoonlijk voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Het woord:
JOUW
is een

1. persoonlijk voornaamwoord
2. vragend voornaamwoord
3. bezittelijk voornaamwoord

MIJN telefoon ligt nog aan de lader.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. werkwoord
4. zelfstandig naamwoord

Vanavond ga IK naar de film.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. lidwoord
4. voorzetsel

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Het is jouw boek.
Jouw is

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord

H3

Telwoorden

Hoofdtelwoord en Rangtelwoord

telwoorden

Telwoorden zijn woorden die een hoeveelheid of rangorde aangeven.

2 soorten:

• hoofdtelwoord: vijf/tien/veel/weinig
• rangtelwoord: vijfde/tiende/meeste/laatste

welk telwoord is het?

eerste

1. hoofdtelwoord
2. rangtelwoord

Het woord ZEVENDE is een:

1. rangtelwoord
2. hoofdtelwoord

Hij heeft drie keer zijn rijexamen moeten doen.
Wat = drie?

1. hoofdtelwoord
2. rangtelwoord

Het 6e lesuur zijn wij vrij.
wat is 6e?

1. Hoofdtelwoord
2. rangtelwoord

Hoe noem je
"tweede - tachtigste - honderdste"?

1. Hoofdtelwoord
2. rangtelwoord

3. Twee derde van mijn klas haalde voor die toets een cijfer hoger dan een voldoende.

1. hoofdtelwoord
2. rangtelwoord

Wat voor telwoord is:

veel

1. Rangtelwoord
2. Hoofdtelwoord

Wat voor telwoord is:

Meeste

1. Rangtelwoord
2. Hoofdtelwoord

Voor vrijdag maken:

H3 Zinsdelen

Opdracht 1, 2, 3, 4, 5  op blz. 108 t/m 110.

H3