Les 01 - Lijdend voorwerp en plot

Plot (en lijdend voorwerp)
Schrijfvaardigheid §24
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Plot (en lijdend voorwerp)
Schrijfvaardigheid §24

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les:
- hoe we het lijdend voorwerp uit de zin halen;
- wat we verstaan onder het plot van een verhaal.

Slide 2 - Slide

Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is diegene of datgene die of dat een handeling ondergaat; er wordt iets met het lijdend voorwerp gedaan. 

Het lijdend voorwerp vinden we door de vraag te stellen: 

Wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?


Slide 3 - Slide

Kenmerken van het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp kan een los woord zijn, maar ook een woordgroep. 

Als je van een actieve zin een passieve zin maakt, wordt het lijdend voorwerp het onderwerp. 

In een enkelvoudige zin met een naamwoordelijk gezegde kan geen lijdend voorwerp voorkomen. 

Slide 4 - Slide

Voorbeeld 
De spits heeft weer een prachtig doelpunt gescoord. 

Stap 1: Wat is de persoonsvorm? 
Stap 2: Wat is het onderwerp? 
Stap 3: Wat is het werkwoordelijk gezegde? 

Slide 5 - Slide

Voorbeeld 
De spits heeft weer een prachtig doelpunt gescoord. 

Stap 1: Wat is de persoonsvorm? heeft
Stap 2: Wat is het onderwerp? De spits
Stap 3: Wat is het werkwoordelijk gezegde? heeft gescoord

Slide 6 - Slide

Voorbeeld 
De spits heeft weer een prachtig doelpunt gescoord. 

Stap 1: Wat is de persoonsvorm? heeft
Stap 2: Wat is het onderwerp? De spits
Stap 3: Wat is het werkwoordelijk gezegde? heeft gescoord

We stellen de vraag: Wat heeft de spits gescoord?

Slide 7 - Slide

Haal het lijdend voorwerp uit de zinnen
a Zij neemt een tatoeage van een vogel op haar rug.
b We hebben Simons verjaardag helemaal niet gevierd.
c Tijdens de oefening verwondde de explosie twee militairen ernstig.
d Een indrukwekkend boek heb ik vorige week gelezen.
e De koning bakt pannenkoeken voor het volk.
f Tijdens de vakantie hebben we veel ijsjes gegeten.
g Voor het feestje hebben we veel zakken chips gekocht.

Slide 8 - Slide

Schrijfvaardigheid
De komende weken gaan we verder met het onderdeel schrijfvaardigheid, ofwel het schrijven van verhalen. 

Dit onderdeel heeft ook veel met leesvaardigheid te maken, want je verplaatst je in het hoofd van een schrijver. 

We beginnen deze les met het plot. 

Slide 9 - Slide

Het plot
Een verhaal is over het algemeen een aaneenschakeling van gebeurtenissen. Deze gebeurtenissen bij elkaar genomen, noemen we de verhaallijn of het plot van een verhaal.

Deze gebeurtenissen zijn de bouwstenen voor je verhaal. Een willekeurige reeks gebeurtenissen maakt echter nog geen verhaal, maar ze vormen wel het fundament van je verhaal.

Slide 10 - Slide

Soorten verhalen
Zelf vertel je ook de hele dag door verhalen: als je thuis iets grappigs vertelt wat je op school hebt meegemaakt, is het al een verhaal.

Als je een verhaal gaat schrijven, maak je keuzes. Baseer je het op een waargebeurd verhaal of verzin je het?

Daarnaast denk je na in welk genre je je boek wilt schrijven.

Slide 11 - Slide

Onderwerp
Als je een genre hebt gekozen, ga je op zoek naar een onderwerp. Voor je begint met schrijven, verdiep je je hierin.

Dit kun je doen door te brainstormen, maar ook door onderzoek te doen: zoek informatie op internet, boeken of andere bronnen.

Wees ook niet bang je fantasie te gebruiken!

Slide 12 - Slide

7 stappen van een verhaal
1. Er is een hoofdpersoon met een doel.
2. Deze persoon moet in actie komen om zijn doel te bereiken.
3. In zijn handelen ondervindt de hoofdpersoon weerstand.
4. De hoofdpersoon vindt helpers of beschermers op zijn pad.
5. De hoofdpersoon zet grote stappen, maar het blijft spannend.
6. De hoofdpersoon bereikt zijn doel. Of juist niet!
7. De gebeurtenissen hebben de hoofdpersoon veranderd.

Slide 13 - Slide

Premisse
Een goed plot is vaak in één premisse of kernzin samen te vatten. Hierin vermeld je kort en krachtig de hoofdpersoon en zijn doel, wens of probleem.

Probeer hierbij niet te gedetailleerd te zijn, anders raakt de lezer de draad kwijt of wordt al teveel spanning weggenomen.

Slide 14 - Slide

Aan de slag
Werk nu aan de opdrachten 1, 2, 6 en 7 op pagina 98 tot en met 101.

Slide 15 - Slide