3V - 50 Bijwoorden

Programa
  1. Clase anterior
  2. Bijvoeglijk naamwoord - Bijwoord
  3. Hacer frases
  4. Leemos
1 / 13
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Programa
  1. Clase anterior
  2. Bijvoeglijk naamwoord - Bijwoord
  3. Hacer frases
  4. Leemos

Slide 1 - Slide

Clase anterior

tener que

tener ganas de

ir a

Slide 2 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden van hoeveelheid.
Wat heb je geleerd over bijvoeglijke naamwoorden?
In tegenstelling tot een bijwoord veranderen ze wel. Ze passen zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar ze bij staan. 

Slide 3 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden van hoeveelheid
demasiado
 
mucho - 

bastante - 

poco - 

demasiada, demasiados, demasiadas
mucha, muchos, muchas
bastantes
poca, pocos, pocas

Slide 4 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden van hoeveelheid
demasiado - demasiada - demasiados - demasiadas
mucho - mucha - muchos - muchas
bastante - bastantes
poco - poca - pocos - pocas

vb: mucha gente, bastantes libros, pocas chicas

Slide 5 - Slide

Bijwoorden van hoeveelheid
demasiado    =   
Luisa trabaja demasiado.
mucho           = 
Ana viaja mucho.
bastante        = 
Pedro estudia bastante
poco              =
Rosa estudia poco.
Wat zijn bijwoorden?
woorden die iets zeggen over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord. Ze zijn onveranderlijk. 
teveel
veel
aardig wat/tamelijk veel
weinig

Slide 6 - Slide

muy
Muy is een bijwoord en het zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord. Het versterkt het bijvoeglijk naamwoord. Het betekent dan heel of erg.

vb: La casa es grande = Het huis is groot.
      La casa es muy grande = Het huis is heel groot. 

Slide 7 - Slide

Vul in: muy of mucho/a/os/as
1. Mi hermana es ................... simpática.
2. Tengo ...................... amigos.
3. En el parque hay ........................ gente.
4. Mi padre tiene un coche ................... bonito. 
5. En nuestro barrio hay ........................... casas. 
6. Mi amigo es.............. trabajador. Siempre estudia ................

Slide 8 - Slide

Vul in: muy of mucho/a/os/as
1. Mi hermana es ..muy...... simpática.
2. Tengo ........muchos........ amigos.
3. En el parque hay .......mucha......... gente.
4. Mi padre tiene un coche .....muy......... bonito. 
5. En nuestro barrio hay ..........muchas........ casas. 
6. Mi amigo es...muy.... trabajador. Siempre estudia ...mucho...

Slide 9 - Slide

  1. Hij is  aan het koken , maar hij heeft de gewoonte om de vis te verbranden.
  2. De ober heeft als voorgerecht groente met een saus van blauwe kaas gegeven.
  3. Deze middag heb ik geen rode appel gegeten, maar (=sino) een hele zoete peer.
  4. In de vakantie ga ik champignons met knoflook te maken
  5. Ik ken een Nederlands meisje, Zij is 15 jaar en woont met haar ouders en hun hond in Amstelhoek.
  6. Jullie zijn in dat Spaanse restaurant naar binnen gegaan .
  7. Hij heeft veel honger. Er is pittige kip met paprika's en friet! Wij hebben het(=Lo) klaar gemaakt
  8. Ik heb rode aardbeien en een grote ananas gekocht, voor slechts 4 euro. Maar ik ben de tomaten en de sla vergeten.
  9. De buurvrouw heeft een vegetarisch gerecht gemaakt met kaas en champignons . Het heeft een heerlijke smaak.
  10. De Ibérico ham is heerlijk . Het is niet heel zout.
  11. Maar deze ham is heel duur, ik  heb nu geen geld om het(=Lo) te kopen
Otra vez: Traduce estas frases a español

Slide 10 - Slide

SOLUCIONARIO

  1. Está cocinando, pero tiene el costumbre para quemar el pescado.
  2. El camarero ha dado de primero verduras con una salsa de queso azul
  3. Esta tarde no he comido una manzana roja , sino una pera muy dulce.
  4. En las vacaciones voy a hacer champiñones con ajo.
  5. Conozco a una chica holandesa. Tiene quince años y vive con sus padres y su perro en Amstelhoek
  6. Habéis entrado  en ese restaurante español
  7. Tiene mucho hambre.  -Hay pollo picante con pimientos y patatas fritas. Lo hemos preparado
  8. He comprado fresas rojas y una piña grande, por sólo cuatro euros. Pero he olvidado los tomates y la lechuga.
  9. La vecina ha hecho un plato vegetariano, con queso y champiñones
  10. El jamón ibérico es delicioso. No es muy salado.
  11. Pero este jamón es muy caro. Ahora no tengo dinero para comprarlo

Slide 11 - Slide

Leemos
  • Ga door in het boekje van LOS FERNANDEZ
  • Onderstreep en vertaal alle werkwoorden
  • Geef antwoord op de vragen achterin het boekje
  • Slide 12 - Slide

    Deberes
    Leren alles voor SO

    Slide 13 - Slide