Omgangskunde communicatie H3.1 t/m 3.5

Herhalen
Hoofdstuk 3.1 t/m 3.5
1 / 14
next
Slide 1: Slide
BurgerschapMBOStudiejaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Herhalen
Hoofdstuk 3.1 t/m 3.5

Slide 1 - Slide

Is de onderstaande zin juist of onjuist:
In de aanwezigheid van anderen communiceer je altijd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quiz

Welke vier communicatievormen zijn er?

Slide 3 - Open question

Welke vier communicatievormen zijn er?


1. Mondelinge communicatie
2. Schriftelijke communicatie
3. Digitale communicatie
4. Media

Slide 4 - Slide

Wat is een voorbeeld van schriftelijke communicatie?
A
Telefoon gesprek
B
Praktijkfolder
C
Thuisarts.nl

Slide 5 - Quiz

Noem een voorbeeld van non-verbale communicatie

Slide 6 - Open question

Noem een voorbeeld van non-verbale communicatie
1. Gezichtsuitdrukkingen
2. Gebaren
3. Houdingen die je met je lijf aanneemt
4. Afstand die je kiest ten opzichte van de ander
5. Plek die je kiest in een ruimte
6. Kleding die je draagt (make-up/sieraden/haardracht)
7. Stem

Slide 7 - Slide

Geef een voorbeeld van incongruentie

Slide 8 - Open question

Geef een voorbeeld van incongruentie

Patiënt zegt met een lach dat hij bang is voor de injectie.

Uitleg: jouw lichaamstaal komt niet overeen met de gesprokentaal.

Slide 9 - Slide

De zin hieronder is een voorbeeld van (subjectief of objectief waarnemen): Ik vind dat we vandaag beter niet naar buiten kunnen gaan, want het is koud.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 10 - Quiz

Welk begrip hoort bij deze zin: De juiste betekenis geven aan iets wat je observeert.
A
Interpreteren
B
Rapporteren
C
Waarnemen

Slide 11 - Quiz

Uitleg
Waarnemen: is eigenlijk het opnemen en verwerken van prikkels die op ons afkomen. Je ziet of hoort de ander en verwerkt dit. 
Interpreteren: de juiste betekenis geven aan iets dat je waarneemt/observeert.
Rapporteren: verslag schrijven van wat je hebt waargenomen en geïnterpreteerd

Slide 12 - Slide

Een gesprek waarin beide gesprekspartners op elkaar kunnen reageren, noemen we ...?
A
Eenzijdige communicatie
B
Twijzijdige communicatie
C
Meerzijdige communicatie

Slide 13 - Quiz

Hoeveel procent wordt via verbale communicatie overgedragen?
A
25%
B
30%
C
35%
D
40%

Slide 14 - Quiz