Examentraining: vraagtypen

Examentraining:


voorbereiding op het eindexamen Nederlands. 
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Examentraining:


voorbereiding op het eindexamen Nederlands. 

Slide 1 - Slide

Leerdoelen:
- Je weet hoe het examen Nederlands eruitziet.
- Je leert hoe je verschillende vraagtypen van het examen kunt aanpakken.

Slide 2 - Slide

Hoe ziet het examen Nederlands eruit?

Slide 3 - Open question

CE Nederlands
- Drie lange(re) teksten + advertentie.
- 17 open en 13 meerkeuzevragen.
- Theorie kennen: functies inleiding/slot; verbanden; indeling tekst; opbouw alinea's (kernzin + voorbeeld/toelichting); conventies schrijfvaardigheid; 
- Schrijfopdracht: artikel/zakelijke e-mail/zakelijke brief.
- Toegestaan hulpmiddel: woordenboek Nederlands

Slide 4 - Slide

Eerste tijdvak 2025:
- maandag 12 mei 2025 
- (waarschijnlijk) 36 vragen in totaal.
- Vraag 36 is de schrijfopdracht.

Tip: probeer ervoor te zorgen dat je voldoende tijd hebt voor de schrijfopdracht! (+/- 30 minuten). 
Een andere tip is om met de schrijfopdracht te beginnen!

Slide 5 - Slide

Kun je leren voor het examen Nederlands? Zo ja, wat?

Slide 6 - Open question

Voorbereiding examen:
- Oude examens oefenen uit je bundel en op internet: eindexamensite.nl/www.examenblad.nl
- Theorie begrijpend lezen doornemen
- Conventies schrijfopdrachten herhalen, zie de uitleg in de methode en uit je aantekeningen.

Slide 7 - Slide

Waar moet je vooral op letten?
- Als het examen is uitgedeeld, bekijk je of je álle documenten hebt (opgavenboekje, uitwerkboekje e.d.)

-Bekijk daarna het examen: de teksten, de advertentie, de vragen én de schrijfopdracht

Slide 8 - Slide

Verschillende vraagtypen:
- Tekstafhankelijke vragen: figuurlijke betekenis, synoniemen/woordkennis, open vragen, vragen over tussenkopjes
- Tekstonafhankelijke vragen: vragen over inleiding, slot/conclusie, tekstverbanden, tekstdoel, hoofdgedachte

Slide 9 - Slide


Tekstafhankelijke vragen kun je beter beantwoorden als je de theorie van begrijpend lezen goed in je hoofd hebt.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz


Tekstonafhankelijke vragen kun je beter beantwoorden als je de theorie van begrijpend lezen goed in je hoofd hebt.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Hoe pak je de volgende examenvraag aan: Wat is het belangrijkste doel van deze tekst? De tekst wil vooral...
A lezers informeren over de positieve werking van stress.
B lezers oproepen vaker te rusten in tijden van stress.
C lezers overtuigen van het belang van herstel na stress.
D lezers waarschuwen voor de negatieve kanten van stress.

Slide 12 - Open question

Hoe pak je de volgende examenvraag aan: Wat is het hoofdonderwerp van deze tekst?
A het onderzoek naar dorpsdialecten
B het ontstaan van nieuwe woorden
C het verdwijnen van streektalen
D het vormen van een eenheidstaal

Slide 13 - Open question

Hoe citeer je een zin(sgedeelte) op het examen?

Slide 14 - Open question

Citeren:
"Eerste twee ... laatste twee." (r. 10-11)

Let goed op of je een zin of een zinsgedeelte moet citeren!

Slide 15 - Slide

Hoeveel moet je bij deze vraag citeren?: Waarom onthouden studenten de leerstof beter als zij met de hand schrijven? In alinea 5 staan twee zinnen die antwoord geven op deze vraag. Citeer een van deze zinnen.
Hoeveel moet je bij deze vraag citeren?: Waarom onthouden studenten de leerstof beter als zij met de hand schrijven? In alinea 5 staan twee zinnen die antwoord geven op deze vraag. Citeer een van deze zinnen. 
A
twee zinnen
B
één zin
C
een zinsgedeelte
D
een woord

Slide 16 - Quiz

Hoe pak je deze examenvraag aan?: In alinea 4 staan drie oorzaken voor het ‘hitte-eilandeffect’. (regel 45) Noteer deze drie oorzaken in de uitwerkbijlage. Gebruik per oorzaak maximaal 6 woorden.

Slide 17 - Open question

Hoe pak je deze examenvraag aan?: Voor wie is deze tekst vooral bedoeld? De tekst is vooral bedoeld voor lezers die
A hun taalvaardigheid willen verbeteren.
B lesgeven aan jongeren.
C vaak socialemediaberichten versturen.
D zich zorgen maken over sociale media.

Slide 18 - Open question