Vaste voorzetsels

Vaste voorzetsels
Werkwoorden met een voorzetsel


Ik ben geslaagd voor mijn inburgeringsexamen!

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2Beroepsopleiding

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Vaste voorzetsels
Werkwoorden met een voorzetsel


Ik ben geslaagd voor mijn inburgeringsexamen!

Slide 1 - Slide

Welke voorzetsels ken jij al?

Slide 2 - Mind map

Werkwoord + voorzetsel
Werk in tweetallen. Wat hoort bij elkaar? LET OP! Een voorzetsel is te veel.
  1.  Mijn vrouw heeft veel verstand ... computers.
  2. Wij luisteren altijd ... zijn favoriete muziek.
  3. Hij betaalt elke maand veel ... zijn abonnement.
  4. Ik wacht al drie kwartier ... de bus.  Hij zal niet meer komen, denk ik.
  5. Ali werkt graag samen ... zijn collega's.

A   naar               B   op               C   voor                D van               E met               F bij     

Slide 3 - Slide

betekenis kan veranderen (1)
  1. Die man geeft veel geld aan arme mensen.
  2. Die man geeft veel om arme mensen.

A geven aan          
geven om
  • Welke zin betekent: houdt van, doet veel voor?
  • Welke zin betekent: weggeven, wegdoen?

Slide 4 - Slide

betekenis kan veranderen (2)
  1. Dat T-shirt past goed bij jouw broek.
  2. Sami past elke woensdagmiddag op zijn broertje.
  3. Pas op voor die grote auto! Hij rijdt veel te hard.

A   oppassen voor          B   passen bij          C passen op
  • Welke zin betekent: let op!
  • welke zin betekent: hoort bij, is mooi samen bij elkaar
  • Welke zin betekent: zorgen voor, blijven bij

Slide 5 - Slide

We genieten ___ de zon.

Slide 6 - Open question

Hij heeft een hekel ___ stofzuigen.

Slide 7 - Open question

Ze houdt ___ chocola.

Slide 8 - Open question

Ik wil me graag inschrijven ___ de cursus.

Slide 9 - Open question

Heb je al kennisgemaakt ___ de buren?

Slide 10 - Open question

De kinderen kijken ___ de juf.

Slide 11 - Open question

Wil je meedoen ___ ons spel?

Slide 12 - Open question

Ze praat altijd ___ haar problemen.

Slide 13 - Open question

Kun je even reageren ___ mijn mail?

Slide 14 - Open question

We hebben respect ___ alle mensen.

Slide 15 - Open question

De cursisten werken samen ___ elkaar.

Slide 16 - Open question

Ze schaamt zich ___ haar grote neus.

Slide 17 - Open question

Hij is erg geschrokken ___ het slechte nieuws.

Slide 18 - Open question

Draai aan het wiel ...
... en maak een zin met het gekozen werkwoord.

Slide 19 - Slide