Oefenles 9.2 en 9.3 en 9,4 Goed geregeld , Je huid en Ziek

Het eerste blok vragen gaat over het constant houden van het bloed
1 / 38
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Het eerste blok vragen gaat over het constant houden van het bloed

Slide 1 - Slide

Op welke plaats komt zuurstof in je bloed
A
letter A
B
letter B
C
letter D
D
letter G

Slide 2 - Quiz

Welke 2 stoffen geeft het bloed aan de spieren om goed te kunnen werken?
A
zuurstof en water
B
zuurstof en glucose
C
water en glucose
D
glucose en CO2

Slide 3 - Quiz

Op welke 3 plaatsen gaat water het bloed en je lichaam uit ?(uitscheiding)
A
letters C, D en F
B
letters A, D en F
C
letters D, E en F
D
letters D, F en G

Slide 4 - Quiz

Met welke twee letters wordt het proces VERBRANDING aangegeven?
A
letters A en G
B
letters B en C
C
letters B en G
D
letters A en C

Slide 5 - Quiz

Welke belangrijke stof geven de darmen aan je bloed?

Slide 6 - Open question

Welke twee stoffen geeft het bloed af aan de longen ?

Slide 7 - Open question

Sander heeft thuis goed gegeten. Daarna schaatst hij een wedstrijd. Onder het schaatsen eet hij niet.
Wat gebeurt er tijdens het schaatsen?

A
De hoeveelheid glucose in het bloed wordt hoger, daarom wordt glucose omgezet in glycogeen.
B
De hoeveelheid glucose in het bloed wordt hoger, daarom wordt glycogeen omgezet in glucose.
C
De hoeveelheid glucose in het bloed wordt lager, daarom wordt glucose omgezet in glycogeen.
D
De hoeveelheid glucose in het bloed wordt lager, daarom wordt glycogeen omgezet in glucose.

Slide 8 - Quiz

Welk orgaan zorgt ervoor dat alcohol in je lichaam afgebroken wordt?
A
Darmen
B
Lever
C
Nieren
D
Slokdarm

Slide 9 - Quiz

Dion heeft net flink veel gegeten en direct daarna gaat hij op de bank tv liggen kijken.
Wat gebeurt er tijdens het tv kijken?

A
Glucose in het bloed wordt hoger en er wordt glucose omgezet in glycogeen en opgeslagen in lever en spieren
B
Glucose in het bloed wordt hoger en er wordt glycogeen omgezet in glucose en opgeslagen in lever en spieren
C
De hoeveelheid glucose in het bloed wordt lager, daarom wordt glucose omgezet in glycogeen.
D
De hoeveelheid glucose in het bloed wordt lager, daarom wordt glycogeen omgezet in glucose.

Slide 10 - Quiz

Nu volgen er vragen over de nieren

Slide 11 - Slide

Tekst
Tekst
Uitscheidingsorganen
Koolstofdioxide en water
medicijnen
alcohol
afvalstoffen
Zouten
water
Water, zouten, overtollige vitaminen, afvalstoffen

Slide 12 - Drag question

Hoe krijgen de nieren
zuurstofrijk bloed?
A
Door de nierader
B
Door de poortader
C
Door de nierslagader
D
Door de onderste holle ader

Slide 13 - Quiz

Je nieren halen verschillende soorten afvalstoffen uit het bloed welke?
A
Oude rode bloedcellen,CO2 en water
B
giftige stoffen, water, zouten, kleurstoffen
C
giftige stoffen. medicijnen
D
water en zouten

Slide 14 - Quiz

Waar stroomt het schoonste bloed?
A
Door de nierader
B
Door de door de aorta
C
Door de nierslagader
D
Door de onderste holle ader

Slide 15 - Quiz


Waar wordt urine tijdelijk opgeslagen?
A
nierader
B
urineleider
C
urineblaas
D
urineleider

Slide 16 - Quiz

via welke route verlaat urine ons lichaam?
A
nieren- urinebuis – urineblaas – urineleider 
B
urineblaas - urinebuis – urineleider – nieren
C
nieren-urineleider-urineblaas-urinebuis
D
urineleider –nieren- urineblaas-urinebuis

Slide 17 - Quiz

Tekst
Blaas
Urineleider
Nier
Aorta
Holle ader

Slide 18 - Drag question

De volgende vragen gaan over de huid

Slide 19 - Slide

Op welke manier gaat een wondje in de huid dicht?
Kies de juiste volgorde uit.
A
1 - 4 - 7 - 3 - 6 - 8 - 2 - 5
B
1 - 7 - 4 - 3 - 6 - 8 - 2 - 5
C
1 - 4 - 7 - 3 - 8 - 6 - 2 - 5
D
1 - 4 - 3 - 7 - 6 - 8 - 2 - 5

Slide 20 - Quiz

Huidkanker kan ontstaan door teveel UV straling. In welke laag van de huid ontstaan de kankercellen?
A
in de lederhuid
B
in de hoornlaag
C
in de kiemlaag
D
in het onderhuids bindweefsel

Slide 21 - Quiz

Welke kind uit de afbelding hiernaast is het beste beschermd tegen UV stralen en waardoor komt dat?

Slide 22 - Open question

Noem 3 functies van de huid

Slide 23 - Open question

Is dit stukje huid in WARME of in KOUDE omstandigheden? Leg ook uit aan welke 3 dingen je dat kan zien

Slide 24 - Open question

Uit welke 2 onderdelen (lagen) bestaat de opperhuid?
A
Lederhuid en hoornlaag
B
Lederhuid en kiemlaag
C
Onderhuidse bindweefsellaag en hoornlaag
D
Kiemlaag en hoornlaag

Slide 25 - Quiz

De juiste namen bij de nummers 1 en 2 zijn
A
Lederhuid en hoornlaag
B
Lederhuid en kiemlaag
C
Onderhuids bindweefsel en hoornlaag
D
Hoornlaag en kiemlaag

Slide 26 - Quiz

Wat voor onderdelen zitten in de lederhuid? Noem vier onderdelen

Slide 27 - Open question

Wat zit er voornamelijk in het onderhuidse bindweefsel?
A
Bloedvaten
B
Haartjes
C
Vet
D
Zenuwen

Slide 28 - Quiz

Het verloop van een infectie ziekte. Zet het verloop in de goede volgorde.

Slide 29 - Drag question

Welke cellen eten ziektekiemen op als je ziek bent?
A
Antistof-cellen
B
Vreetcellen
C
Rode bloedcellen
D
Witte bloedcellen

Slide 30 - Quiz

Hoe heten de stoffen die de witte bloedcel maakt, waardoor de ziekteverwekkers uiteindelijk uitgeschakeld worden?

Slide 31 - Open question

Wat zit er in een vaccinatie?
A
Vreetcellen
B
Antistof-cellen
C
Inactieve ziektekiem
D
Actieve ziektekiem

Slide 32 - Quiz


Hoe kunnen indringers, zoals virussen, bacteriën en schimmels je lichaam binnenkomen?
A
Bijvoorbeeld via een wondje
B
Bijvoorbeeld via voedsel
C
Bijvoorbeeld via virusdeeltjes die je inademt
D
Antwoord A, B en C zijn goed.

Slide 33 - Quiz


Wat is immuniteit?
A
Immuniteit is dat 1 persoon wel 100 anderen kan besmetten
B
Als je immuun bent dan word je heel ziek van een ziekteverwekker
C
Als je immuun bent dan kun je anderen heel erg besmetten met het virus
D
Als je immuun bent dan word je niet ziek van een ziekteverwekker

Slide 34 - Quiz


Wat doet je immuunsysteem precies?
A
Het beschermt je tegen indringers, zoals virussen, bacteriën en schimmels
B
Het maakt je ziek
C
Het immuunsysteem bestaat uit virussen en bacteriën en schimmels
D
Het is een bacterie

Slide 35 - Quiz


WAAR of NIET WAAR? Als je immuunsysteem aan het werk is, merk je daar vaak niets van!
A
Waar.
B
Niet waar. Je moet dan supervaak naar de wc!
C
Niet waar. Je moet dan erg vaak huilen.
D
Niet waar. Je krijgt bijvoorbeeld koorts of spierpijn, of hebt last van opgezwollen lymfeklieren.

Slide 36 - Quiz


Als er indringers in je lichaam komen waartegen je immuunsysteem al eerder heeft gevochten, merk je er vaak niet zoveel van!
A
Waar
B
Niet waar

Slide 37 - Quiz


Leg uit waarom het handig is dat ons
immuunsysteem zo'n goed geheugen heeft.

Slide 38 - Open question