V1F 13/05

V1F - 5 juni
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

V1F - 5 juni

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
Herhalen grammatica              
Werkwoorden, meervoud, zinnen, bijv. nw.

Lesdoel:
Je kan samengestelde zinnen schrijven, waarbij je het meervoud en het bijvoeglijke naamwoord gebruikt.

Slide 2 - Slide

Wat is de verleden tijd van:
harken
A
harkten
B
harkden

Slide 3 - Quiz

Wat is de verleden tijd van:
bellen
A
bellten
B
bellden
C
belten
D
belden

Slide 4 - Quiz

Wat is de verleden tijd van: spelen
A
spelden
B
speelden
C
spelten
D
speelten

Slide 5 - Quiz

Verleden tijd
zwakke werkwoorden             &                sterke werkwoorden

huilen - huilden                                                   lopen - liepen
werken - werkten                                               eten - aten
spelen - speelden                                              ruiken - roken

Wat is het trucje voor de zwakke werkwoorden?

Slide 6 - Slide

Verleden tijd - zwakke werkwoorden
1. De stam van het werkwoord
2. Wat is de laatste letter van de stam?
3. Zit de laatste letter in 't   s e x y   f o k s ch aa p ? medeklinkers
4. Ja? --> +te(n)
     Nee? --> +de(n)

spelen - werken - reizen - leven

Slide 7 - Slide

Voltooid deelwoord?

Slide 8 - Slide

Het ... meisje
A
lang
B
lange

Slide 9 - Quiz

Een ... meisje
A
mooi
B
mooie

Slide 10 - Quiz

De ... jongen
A
stil
B
stille

Slide 11 - Quiz

Een ... jongen
A
aardig
B
aardige

Slide 12 - Quiz

Een ... verhaal
A
groot
B
grote

Slide 13 - Quiz

Een ... tafel
A
vies
B
vieze

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

één emmer, twee ...
A
emmeren
B
emmers
C
emmer's

Slide 16 - Quiz

één kaart, twee ...
A
kaarten
B
kaarts
C
kaart's

Slide 17 - Quiz

één wortel, twee ...
A
wortelen
B
wortels
C
wortel's

Slide 18 - Quiz

één alinea, twee ...
A
alineaen
B
alineas
C
alinea's

Slide 19 - Quiz

één zomer, twee ...
A
zomeren
B
zomers
C
zomer's

Slide 20 - Quiz

Meervoud
Regel 1:
meestal komt er: EN achter het woord         kaart-kaarten, bloem-bloemen

Regel 2:
Na - je/ - el / -en / -er/ - ie
zet je een S achter het woord                            tafel-tafels, jongen-jongens

Regel 3:
na -a/-o/-u/-i/-y een 'S achter het woord    taxi-taxi's, auto-auto's 

Slide 21 - Slide

Ik ga slapen, 
ik ben moe.
Ik ga slapen, 
ik moe ben.
omdat
want
dus
en
terwijl
maar
wanneer

Slide 22 - Drag question

Hij ... een nieuw huis gekocht.
A
heb
B
hebt
C
heeft

Slide 23 - Quiz


Jij ... uitgenodigd op mijn feestje!
A
ben
B
bent
C
is

Slide 24 - Quiz


Mevrouw Boer ... met de fiets naar school gegaan.
A
hebt
B
heeft
C
is
D
bent

Slide 25 - Quiz

... jij vanmiddag ook tijd om naar de stad te gaan?
A
Heb
B
Hebt
C
Heeft

Slide 26 - Quiz

Ik ben het even vergeten, ... jij nou de zus van mijn buurman?
A
ben
B
bent
C
is

Slide 27 - Quiz

Hebben - zijn
ik
jij
hij
zij
het
wij
jullie
zij

Slide 28 - Slide

Oefenen schrijftoets
Wat: Je gaat een oefentoets maken voor het schrijven. 
Hoe: Ga zitten in de toetsopstelling. De laptop gaat weg. Je mag het woordenboek gebruiken.
Hulp: Probeer het zelf, het is een oefentoets.
Tijd: Tot het einde van de les, morgen afmaken.
Doel: Je oefent de schrijftoets van volgende week.
Klaar? Ben je sneller klaar? Doe dan even iets voor jezelf. Blijf wel stil voor de rest.

Slide 29 - Slide

Einde van de les
Lesdoel:
Je kan samengestelde zinnen schrijven, waarbij je het meervoud en het bijvoeglijke naamwoord gebruikt.

Slide 30 - Slide