1.8 Grammatica woordsoorten Herhaling - les 1 en 2

3.8 Soorten werkwoorden
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3.8 Soorten werkwoorden

Slide 1 - Slide

Welke werkwoordsoorten ken je al?
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord
koppelwerkwoord

Slide 2 - Poll

Welke gezegdes ken je?
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde

Slide 3 - Poll

Filmpje Talent 3.8
In een naamwoordelijk gezegde staat maar één koppelwerkwoord; eventuele andere werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.
Hij wordt vast zanger.
Naamwoordelijk gezegde = wordt zanger
Worden, zijn en blijven zijn de belangrijkste koppelwerkwoorden.

Slide 4 - Slide

Zelfstandig werkwoord - zww
Geeft aan wat er wordt gedaan --> Het onderwerp doet iets.
Er staat altijd 1 zelfstandig werkwoord in de zin.

Imme fietst elke dag naar school.
Imme is naar school gefietst.
Imme zal elke dan naar school moeten fietsen.

Slide 5 - Slide

Hulpwerkwoord - hww
Als een zin meerdere ww heeft, is het ww dat de handeling aangeeft altijd een voltooid deelwoord of een infinitief. 
De persoonsvorm en eventuele andere ww zijn dan een hulpwerkwoord.

Imme is elke dag naar school gefietst.
Imme zal elke dag naar school moeten fietsen.

Slide 6 - Slide

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Zij
laten
hun
auto
morgen
repareren. 

Slide 7 - Drag question

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Kan
je
niet
beter
uitkijken!

Slide 8 - Drag question

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Max
zou
dat
gedaan
kunnen
hebben.

Slide 9 - Drag question

Soorten werkwoorden - les 2
Zelfstandig werkwoord
Belangrijkste werkwoord in de zin,
laat meestal zien wat iemand doet.
Hulpwerkwoord
Heeft geen echte betekenis, helpt een ander werkwoord in de zin.
Koppelwerkwoord
Laat zien wat iemand is, hoe hij zich voelt.
KWW + zelfstandig naamwoord / bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Slide

Koppelwerkwoorden
Er zijn 9 koppelwerkwoorden:

zijn worden blijven
blijken lijken schijnen
heten dunken voorkomen

Maar deze drie moet je onthouden: zijn, worden, blijven

Slide 11 - Slide

Koppelwerkwoord - kww
Er zijn 9 koppelwerkwoorden:

zijn worden blijven
blijken lijken schijnen
heten dunken voorkomen

Slide 12 - Slide

kww
Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp van de zin aan het deel waarin een bnw of znw staat. 

Het onderwerp doet niet iets, maar is iets.


Peter is een gezellige vriend. (is geeft geen handeling aan, het koppelt Peter aan een gezellige vriend.)

Slide 13 - Slide

kww
In een zin kunnen ook een hww en een kww voorkomen. Het kww is dan een volt.dw of een infinitief.

Junior is twee weken ziek geweest.
Kww= geweest, Hww= is.

Slide 14 - Slide

kww/hww/zww
Onthoud: een kww en een zww kunnen nooit tegelijk in een zin voorkomen!

> Hij wordt gestoken door een mug
("wordt" is hww, "gestoken" = zww)
> Hij is ziek geworden
("is" = hww, "geworden" = kww)


Slide 15 - Slide

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij 
heeft
weer
niet
geluisterd.

Slide 16 - Drag question

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij 
kocht 
het
mooie
cadeau.

Slide 17 - Drag question

Zij zou naar school komen.

zou: hww, kww of zww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 18 - Quiz

Later wordt mijn broer tandarts.

wordt: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 19 - Quiz

Hij wordt een aardige docent.

wordt: hww, zww of kww?
A
kww
B
hww
C
zww

Slide 20 - Quiz

Aan de slag

Hoofdstuk 3.8
> Opdracht 5 t/m 10 maken

Let op:
Het is niet erg als je nog niet weet wat WG en NG zijn!



Slide 21 - Slide