This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Toets T3 ordening 1MH B (openboek)
Slide 1 - Slide
Prokaryoten hebben geen celkern.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 2 - Quiz
Bacteriën planten zich voort door sporen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quiz
Bij de bereiding van bier worden schimmels gebruikt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
Veel bacteriën ruimen dode resten van organismen op.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quiz
De kruisspin in afbeelding 3 is veelzijdig symmetrisch.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quiz
Kranswieren zijn niet-groene planten.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quiz
Je kunt een ordening van het dierenrijk maken op basis van overeenkomsten in bouw van het lichaam.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quiz
Varens hebben vaten voor het transport van stoffen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quiz
Archaea en bacteriën horen bij dezelfde hoofdgroep.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quiz
Alleen de planten 1 en 2 planten zich voort door zaden.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quiz
Tara bekijkt tijdens een practicum een dier. In haar schrift noteert zij de volgende kenmerken: het dier is veelzijdig symmetrisch, heeft geen skelet en het leeft in het water.
Tot welke afdeling van het dierenrijk behoort het dier waar Tara naar kijkt?
A
Tot de geleedpotigen.
B
Tot de neteldieren.
C
Tot de sponsdieren.
D
Tot de weekdieren.
Slide 12 - Quiz
Tot welke afdeling van het dierenrijk behoort een oester?
A
Tot de geleedpotigen.
B
Tot de neteldieren.
C
Tot de stekelhuidigen.
D
Tot de weekdieren.
Slide 13 - Quiz
Schimmels hebben
A
Geen skelet.
B
Een inwendig skelet.
C
Een uitwendig skelet.
Slide 14 - Quiz
Twee leerlingen doen een uitspraak over de groene knolamaniet. Adrie zegt dat een groene knolamaniet een schimmel is. Kai zegt dat de groene kleur van de knolamaniet wordt veroorzaakt door bladgroenkorrels. Wie heeft gelijk?
A
Geen van beiden.
B
Alleen Adrie.
C
Alleen Kai.
D
Allebei.
Slide 15 - Quiz
Tot welke stam van het dierenrijk behoort dit dier?
A
Tot de neteldieren.
B
Tot de stekelhuidigen.
C
Tot de weekdieren.
Slide 16 - Quiz
Tot welke stam van het dierenrijk behoort dit dier?
A
Tot de neteldieren.
B
Tot de sponsdieren.
C
Tot de stekelhuidigen.
D
Tot de weekdieren.
Slide 17 - Quiz
Bij een bepaald rijk hebben de organismen de volgende kenmerken: – om de cellen geen celwanden. – in elke cel zit een kern. – in de cellen komen geen bladgroenkorrels voor.
Bij welk rijk hebben de organismen deze kenmerken? Bij het rijk van de
A
bacteriën.
B
dieren.
C
planten.
D
schimmels.
Slide 18 - Quiz
Welke groep bevat de meeste organismen?
A
Geslacht.
B
Klasse.
C
Orde.
D
Stam.
Slide 19 - Quiz
Vier planten zijn: – een haarmos; – een mannetjesvaren; – een paardenbloem; – een spar. Bij welke van deze planten vindt de voortplanting plaats door middel van sporen?
A
Alleen bij het haarmos.
B
Alleen bij het haarmos en de mannetjesvaren.
C
Alleen bij de paardenbloem en de spar.
D
Bij de mannetjesvaren, de paardenbloem en de spar.
Slide 20 - Quiz
Bij welke groep van dieren hebben de dieren een inwendig skelet?
A
Bij de geleedpotigen.
B
Bij de neteldieren.
C
Bij de stekelhuidigen.
D
Bij de weekdieren.
Slide 21 - Quiz
Door welke organismen ontstaat zwemmerseczeem?
A
Algen.
B
Bacteriën.
C
Neteldieren.
D
Schimmels.
Slide 22 - Quiz
Welke van de hieronder genoemde groepen bevat organismen die onderling het minst verwant zijn?
A
Geslacht.
B
Klasse.
C
Orde.
D
Soort.
Slide 23 - Quiz
Twee leerlingen doen beweringen over planten. Lizzy: 'Sporenplanten zijn opgebouwd uit wortels, stengels en bladeren.' René: 'Zaadplanten zijn opgebouwd uit wortels, stengels en bladeren.' Wie doet of wie doen een juiste bewering?
A
Geen van beiden.
B
Alleen Lizzy.
C
Alleen René.
D
Beide leerlingen.
Slide 24 - Quiz
Welk dier uit de afbeelding is een weekdier?
A
Dier 2.
B
Dier 3.
C
Dier 4.
D
Dier 5.
Slide 25 - Quiz
Welke van deze dieren zijn gewervelde dieren?
A
Dier 3 en 6.
B
Dier 2, 5 en 6.
C
Dier 1, 3 en 5.
D
Dier 2, 3, 5 en 6.
Slide 26 - Quiz
Tot welke hoofdgroep behoort het organisme waarvan deze cel afkomstig is?
Slide 27 - Open question
Welke twee diergroepen zijn het meest verwant?
Slide 28 - Open question
Bij welk duo vind je de grootste overeenkomst in het DNA? Bij een hond en een kat of bij een kikker en een pad?
Slide 29 - Open question
In een schaal met heerlijke pudding vallen tien bacteriën, voordat de schaal met folie wordt afgedekt.
Bereken hoeveel bacteriën er na drie uur zijn als ze alle tien elk half uur delen.
Slide 30 - Open question
Leg uit hoe DNA informatie kan geven over de vraag of bepaalde beren tot een of twee soorten behoren.
Slide 31 - Open question
Op welke manier planten boomalgen zich voort?
Slide 32 - Open question
Planten leven vaak samen met schimmels. Veel schimmels bevinden zich in de bodem, vlakbij de wortels van een plant. Als de schimmels en de wortels van een plant samenleven, dan noemen we dat myccorhiza.
Wat is de functie van de schimmel in de bodem en waarom is dit voordelig voor de plant?
Slide 33 - Open question
Behoren ze ook tot verschillende soorten? Leg je antwoord uit.
Slide 34 - Open question
Noem een boom waarbij de lange knoppen verspreid staan.
Slide 35 - Open question
Welke kleur hebben de knopschubben van de Paardenkastanje?
Slide 36 - Open question
Noem twee verschillen in de celbouw van bacteriën en cellen in de darmwand.
Slide 37 - Open question
Bereken het aantal cellen dat ongeveer in het lichaam van de mens voorkomt.
Slide 38 - Open question
Antibiotica zoals penicilline worden vaak gebruikt om bacteriën te bestrijden.
Door welke organismen worden antibiotica gemaakt?
Slide 39 - Open question
Waaruit blijkt in deze tekst dat de Afrikaanse serval en de Bengaalse tijgerkat eigenlijk tot één soort gerekend kunnen worden?
Slide 40 - Open question
Is de bloem van de klaproos niet-symmetrisch, tweezijdig symmetrisch of veelzijdig symmetrisch?