Oefenvragen thema 3 - Ordening, basisstof 1 t/m 7

Om organismen in een rijk te kunnen indelen kijk je naar drie eigenschappen
A
celkern-celwand-bladgroenkorrels
B
eencellig-meercellig-geen cellen
C
beweegt wel-beweegt niet-kan lopen
D
warm-koud-lauw
1 / 30
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Om organismen in een rijk te kunnen indelen kijk je naar drie eigenschappen
A
celkern-celwand-bladgroenkorrels
B
eencellig-meercellig-geen cellen
C
beweegt wel-beweegt niet-kan lopen
D
warm-koud-lauw

Slide 1 - Quiz

Wat is het verschil tussen prokaryoten en eukaryoten?
A
Prokaryoten hebben geen celwand
B
Eukaryoten zijn meercellig
C
Prokaryoten hebben geen celkern
D
Eukaryoten hebben bladgroenkorrels

Slide 2 - Quiz

Je kijkt door een microscoop en ziet een cel met een celmembraan. Welke conclusie kun je nu trekken
A
Dit is een cel van een plant of dier
B
Dit is een cel van een schimmel of bacterie
C
Dit is een cel van een plant of schimmel of dier
D
Dit kan een cel van elk organisme zijn

Slide 3 - Quiz


Wanneer behoren twee organismen tot dezelfde soort?
A
als het een populatie is
B
als ze zich onderling kunnen voortplanten
C
als ze samen leven
D
als ze zich kunnen voortplanten en vruchtbare nakomelingen krijgen

Slide 4 - Quiz

Welke van de hieronder genoemde groepen bevat organismen die onderling het meest verwant zijn?
A
geslacht
B
orde
C
klasse
D
soort

Slide 5 - Quiz

Een zeepaardje heeft een verwarrende naam.
Het dier haalt adem met kieuwen en plant
zich voort door eieren zonder schaal.
Tot welke groep van de gewervelden
behoort een zeepaardje?

A
Tot de amfibieën.
B
Tot de vissen.
C
Tot de zoogdieren.

Slide 6 - Quiz

Wat is een kenmerk van een spons?
A
Een spons is tweezijdig symmetrisch
B
Een spons heeft een skelet van stevige hoornvezels
C
Een spons vangt zijn prooi met tentakels
D
Een spons heeft geen skelet

Slide 7 - Quiz

Een organisme heeft deze kenmerken:
- Het lichaam is veelzijdig symmetrisch
- Het heeft geen skelet
- Het leeft in het water

Bij welke stam van het dierenrijk hoort dit organisme?
A
Bij de sponzen
B
Bij de neteldieren
C
Bij de weekdieren
D
Bij de geleedpotigen

Slide 8 - Quiz

Bij welke stammen van het dierenrijk hebben de dieren een uitwendig skelet?
A
Bij de neteldieren
B
Bij de gewervelden
C
Bij de geleedpotigen
D
Bij de eencellige dieren

Slide 9 - Quiz

Welke groepen van de gewervelden bevatten alleen dieren die warmbloedig zijn?

A
Vogels en zoogdieren
B
Vissen en amfibieën
C
Vissen, amfibieën en reptielen
D
Reptielen en zoogdieren

Slide 10 - Quiz

Welke groep van de gewervelden is levendbarend?
A
Amfibieën
B
Reptielen
C
Zoogdieren
D
Vogels

Slide 11 - Quiz

Een kat en een mus behoren tot verschillende groepen van de gewervelden. Toch hebben ze overeenkomsten.

Welk kenmerk geldt voor zowel een kat als een mus?
A
De huid is bedekt met haren
B
De lichaamstemperatuur is constant
C
De lichaamstemperatuur is wisselend
D
Beide dieren planten zich levendbarend voort

Slide 12 - Quiz

Tot welke groep behoort de walvis en tot welke groep de vleermuis?
A
De walvis behoort tot de zoogdieren en de vleermuis behoort tot de vogels
B
De walvis behoort tot de vissen en de vleermuis behoort tot de vogels
C
De walvis behoort tot de vissen en de vleermuis behoort tot de zoogdieren
D
De walvis behoort tot de zoogdieren en de vleermuis behoort tot de zoogdieren

Slide 13 - Quiz

Bij welk RIJK hoort dit organisme?
A
Bacteriën
B
Schimmels
C
Geleedpotigen
D
Dieren

Slide 14 - Quiz


Om bier te maken worden schimmels gebruikt
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quiz

De meeste soorten bacteriën voeden zich met dode resten van organismen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Cellen van bacteriën hebben een celwand
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Bij de bereiding van brood worden schimmels gebruikt.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz

Bij de bereiding van yoghurt en zuurkool worden bacteriën gebruikt.
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quiz

Bij welk rijk horen deze organismen?
(ze zijn erg sterk uitvergroot!!)

Slide 20 - Open question

Bij welke stam hoort de kokkel?
A
Bij de stam van de geleedpotigen.
B
Bij de stam van de gewervelden.
C
Bij de stam van de neteldieren.
D
Bij de stam van de weekdieren.

Slide 21 - Quiz

Welke celkenmerken
komen voor bij de cellen van een plant?
A
Celwand en bladgroenkorrels
B
Celwand, celkern en bladgroenkorrels
C
Celkern en bladgroenkorrels
D
Celwand en celkern

Slide 22 - Quiz

Veel boomstammen hebben een groene kleur aan de kant waar de meeste regen tegenaan komt. Deze kleur wordt veroorzaakt door boomalgen.
Twee leerlingen doen een uitspraak over boomalgen.

Stefan zegt dat boomalgen tot de wieren behoren.
Elise zegt dat boomalgen zich voortplanten door deling.
Wie heeft (hebben) gelijk?

A
Geen van beiden.
B
Alleen Stefan.
C
Alleen Elise.
D
Allebei.

Slide 23 - Quiz

Hier zien we een...
A
Zaadplant
B
Alg
C
Sporenplant
D
Wier

Slide 24 - Quiz

In de afbeelding zie je een cel

Slide 25 - Slide

Van welk organisme is deze cel afkomstig
A
Van een bacterie
B
Dier
C
Plant
D
Schimmel

Slide 26 - Quiz

Algen horen bij de vaatplanten.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quiz

Tot welke stam horen planten zonder bloemen, wortel?
A
Vaatplanten
B
Wieren
C
Sporenplanten
D
Zaadplanten

Slide 28 - Quiz

Een paddenstoel hoort bij de schimmels.
Leg uit waarom dat zo is.

Slide 29 - Open question

Van welke schimmelsoort wordt het antibioticum penicilline gemaakt?
    Van welke schimmel wordt  
          penicilline gemaakt?
A
kwastschimmel
B
penseelschimmel
C
toefjesschimmel
D
appelschimmel

Slide 30 - Quiz