H2 Grammatik Kapitel 9
1 / 19
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Welches Wort gehört nicht dazu?
A
das Geld
B
der Euro
C
die Dose
D
der Cent
Slide 3 - Quiz
Welches Wort gehört nicht dazu?
A
teuer
B
suchen
C
zahlen
D
kaufen
Slide 4 - Quiz
Welches Wort gehört nicht dazu?
A
das Eis
B
der Kuchen
C
die Kugel
D
die Eisdiele
Slide 5 - Quiz
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
wer
Sie
Koppel de persoonlijke voornaamwoorden
ihr
mir
dir
euch
uns
ihnen
Ihnen
wem
ihm
ihm
Slide 6 - Drag question
Wat is 'hij' in de derde naamval?
A
mir
B
uns
C
ihm
D
ihr
Slide 7 - Quiz
Wat is 'wij' in de derde naamval?
A
ihnen
B
euch
C
uns
D
Ihnen
Slide 8 - Quiz
Wat is 'jij' in de derde naamval?
A
wem
B
ihr
C
mir
D
dir
Slide 9 - Quiz
Wat is 'ik' in de derde naamval?
A
mir
B
euch
C
ihr
D
ihnen
Slide 10 - Quiz
Wat is 'jullie' in de derde naamval?
A
Ihnen
B
euch
C
wem
D
ihm
Slide 11 - Quiz
Wat is 'u' in de derde naamval?
A
ihnen
B
euch
C
uns
D
Ihnen
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Slide
Vertaal de voorzetsels
met
uit
van, door
bij
sinds
na, naar
naar (bij personen)
mit
nach
bei
seit
zu
aus
von
Slide 14 - Drag question
We hebben twee vertalingen voor 'naar': zu of nach. Welke gebruiken we als we willen zeggen dat we naar iemand toe willen gaan?
Voorbeeld: Ich gehe zu dir of Ich gehe nach dir?
Voorbeeld: Ich gehe zu dir of Ich gehe nach dir?
A
zu dir
B
nach dir
Slide 15 - Quiz
Waar of niet waar? Nach kunnen we gebruiken om te zeggen dat je naar huis wil gaan. "Ich will nach Hause gehen."
A
Waar
B
Niet waar
Slide 16 - Quiz
Waar of niet waar? Nach kunnen we gebruiken om aan te geven hoe laat het is. "Es ist Viertel nach zehn."
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quiz
We kennen in het Duits nu 'seit' en 'seid'. Welke gebruiken we als werkwoord bij 'jullie' en welke betekent 'sinds'?
A
seit = jullie zijn & seid = sinds
B
seit = sinds & seid = jullie zijn
