leren cse uitleg + quiz

PTA   -   SE   -   CSE

Hoe leer ik voor het theorie examen kunstvakken?
1 / 54
next
Slide 1: Slide
Beeldende vormingCulturele en kunstzinnige vorming+1Middelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

PTA   -   SE   -   CSE

Hoe leer ik voor het theorie examen kunstvakken?

Slide 1 - Slide

Theorie school - cito examens
Voor je schoolexamens maak je je 3 toetsen:

1 x PTA toets Kunstbeschouwing telt 1x - herkansbaar
1 x PTA toets Hoofdstuk 3&6 lesboek Begrippen telt 2x -  herkansbaar
1x PTA toest 3 Kunstbeschouwing oefenexamen telt 3x - herkansbaar

Slide 2 - Slide

1) belangrijke verschillen : 

het verschil kennen tussen
toegepaste kunst
en autonome kunst
    (ontwerpers en kunstenaars)


Het grote verschil zit in het gebruik

Slide 3 - Slide

Ontwerpers en kunstenaars ....

...zijn dus wel met dezelfde middelen en technieken bezig,

maar het DOEL kan verschillen:


  •  het staat op zichzelf =  autonome kunst = van binnen uit
  • het heeft een functie = toegepaste kunst = in opdracht

Slide 4 - Slide

Ontwerpers
Ook wel een designer genoemd vind je in allerlei disciplines:

Industriele vormgeving
Grafische vormgeving

"Het ontwerpen van alles wat de mens gebruikt,
bekijkt en beluisterd"

Slide 5 - Slide

Kunstenaars
Ook wel vrije designer of ambachtelijke nijverheid genoemd vind je in allerlei disciplines:

schilders, beeldhouwers, videomakers, handwerkers, staalbouwers, modedesigners, avantgardisten....
 .... alles wat er te bedenken valt !!!

"Het maken van alles wat de mens kan bedenken"

Slide 6 - Slide

toegepaste vormgeving
of  vrije kunst?

Slide 7 - Slide

2) belangrijke verschillen : 
het verschil kennen tussen
De Aspecten 
- van de Voorstelling
- van de Vormgeving

"Wat hoort bij wat?"

Slide 8 - Slide

Aspecten van de VOORSTELLING
Beschrijven wat er te zien is:                            "wat is de tijdsgeest?"

  • Wat is het? (2D / 3D)
  • Is het werk figuratief of abstract ?
  • Wat is de voorstelling, wat is er letterlijk te zien?
  • Wat is het onderwerp / thema?
                                                                       

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

  • Wat is het? (2D / 3D) 
  • Is het werk figuratief of abstract ? 

  • Wat is de voorstelling, wat is er letterlijk te zien? 
  • Wat is het onderwerp / thema?

Slide 11 - Slide

Aspecten van de VOORSTELLING
tips die je kunnen helpen bij het beschrijven van de voorstelling:
- de zeggingskracht
Wat wil de maker overbrengen? Hoe komt het over? 

- maak een snelle compositieschets.

- beschrijf het beeld van top tot teen alsof je het aan iemand moet vertellen die het werk niet kan zien.

Slide 12 - Slide

Aspecten van de VOORSTELLING
Vincent van Gogh

Beschrijf de voorstelling
in het kort:

Slide 13 - Slide

Aspecten van de VOORSTELLING
Wat heben we
kunnen benoemen?

Slide 14 - Slide

Aspecten van de VORMGEVING

De vragen gaan meestal over de effecten van de vormgevingsaspecten:
  1. Compositie
  2. Kleur
  3. Vorm
  4. Licht
  5. Lijn
  6. Ruimte
  7. Textuur/Structuur

Slide 15 - Slide

Aspecten van de VORMGEVING
Per beeldaspect kun je kijken naar

* eigenschappen / kenmerken
* contrasten
werkwijze / toepassing

"je eigen ontwikkelde begrippenkennis !!!"

Slide 16 - Slide

Beeldaspect KLEUR
kleurgebruik
primaire / secundaire kleuren
verzadigde kleuren / zuivere kleuren  
warm / koud contrast
licht / donker contrast
complementair kleurcontrast
signaalkleuren
kleurfamilie
kleurverloop
kleurhelderheid
. . . . . .


Slide 17 - Slide

Beeldaspect LIJN

lijnsoorten
lijndikte
lijnvoeringen
lijngebruik / toepassing
lijnlichtingen

. . . . . .

Slide 18 - Slide

Beeldaspect COMPOSITIE
grondlijnen
bewegings suggestie:
statisch / dynamisch
compositiesoorten:
driehoeks
centraal
diagonaal
a- / symmetrisch
overall
ritme / herhaling / patroon
. . . . . . 

Slide 19 - Slide

Beeldsapect LICHT
lichtbron: natuurlijk / kunstmatig
licht / donker contrast
clair-obscur
lichtrichting / lichtval:
mee- / zij- / tegen- / strijklicht
schaduweffecten:
eigen- / slag- schaduw
glimlicht
silhouet

. . . . . . 

Slide 20 - Slide

Beeldaspect VORM
basisvormen: 2D / 3D

vormsoorten: 
open / gesloten
organisch / geometrisch
figuratief / abstract
symmetrisch / a-symmetrisch
positief / negatief
vorm door patroon / ritme

. . . . . . 

Slide 21 - Slide

Beeldaspect RUIMTE
ruimtesuggestie:
voorgrond / achtergrond
groot / klein
lijn- / atmosferisch perspectief
afsnijding
overlapping
plasticiteit
standpunt


. . . . . . 

Slide 22 - Slide

Beeldaspect STRUCTUUR
TEXTUUR

structuur: Hoe is iets opgebouwd, 
Waar bestaat het uit?

textuur: hoe voelt iets aan, 
hoe ziet iets eruit?


2D-3D, Plasticiteit, Stofuitdrukking, Installatie


. . . . . .  

Slide 23 - Slide

De hanterings- of werkwijze
Het gebruik van het materiaal en de techniek

  • Welk materiaal is gebruikt, 
  • welke techniek en op welke manier is er toegepast? 
  • Wat is het effect van de gebruikte techniek op het totale beeld.

Slide 24 - Slide

Aspecten van de VORMGEVING
Vincent van Gogh

Beschrijf het schilderij
aan de hand van de 
beeldaspecten
bij vormgeving:

Slide 25 - Slide

Aspecten van de VORMGEVING
Wat hebben we
kunnen benoemen?

Slide 26 - Slide

3) belangrijke tips bij het maken : 
Wat is de vraag? 
1. Lees de vraag goed door:  
onderstreep belangrijke woorden herformuleer de vraag in je eigen woorden. 

• Gaat het om één vraag of meerdere vragen?
• Welke stappen moet je zetten?
• Wordt er naar voorstelling of
vormgeving  gevraagd 
• Bekijk heel nauwkeurig de afbeelding en beschrijf voor je zelf wat je ziet. Probeer nog geen conclusies te trekken.
• Maak een samenvatting van de vraag



Slide 27 - Slide

3) belangrijke tips bij het maken : 
Wat weet je er al van?
2. Waar gaat het over en wat weet je daar al van?  
  • Wat is de voorstelling?
  • Jaartal
  • Stroming/Stijl
  • Belangrijkste beeldaspecten
  • Achtergronden  (b.v. maatschappelijke ontwikkelingen of uitvindingen )






Slide 28 - Slide

3) belangrijke tips bij het maken : 
Lezen, kijken en gegevens verzamelen 
3. Welke bronnen moet je gebruiken?  

• Bekijk de bron helemaal (titel, bijschrift, legenda, jaartal etc).
• Wat voor soort bron is het?
• Welke informatie zie of lees je in de bron?  
• Combineer nu de bron met de vraag. 

Slide 29 - Slide

3) belangrijke tips bij het maken : 
Juist antwoorden 
4. Formuleer nu heel precies je antwoord en gebruik daarbij de volgende tips.

• Gebruik de vraagformulering in je antwoord.
• Volg bij de beantwoording van de vraag de voorgestructureerde stappen.
• Beschrijf duidelijk waar je in de afbeelding het gevraagde ziet(bijvoorbeeld een bepaald kleurgebruik dat gevraagd wordt of een bepaalde toepassing van een beeldelement.


Slide 30 - Slide

3) belangrijke tips bij het maken : 
Controleren
5. Kijk of je al het gevraagde beantwoord hebt.  

  • Vraag beantwoorden:
    Komen de onderstreepte woorden uit de vraag terug? 
  • Bron gebruiken:
    Heb je letterlijk elementen uit de bron in je antwoord opgenomen?
      En  beschreven waar ze te zien zijn? 
  • Heb je alle onderdelen van de vraag beantwoord? 
      Vaak vraagt men twee of meer dingen in een vraag. 



Slide 31 - Slide

en dan nu ...... een korte theorie quiz!
( 20 vragen )
test je kennislevel !

Slide 32 - Slide

Autonome kunst is:
A
Bruikbare kunst
B
Schilderijen
C
Kunst die op zichzelf staat
D
Beelden

Slide 33 - Quiz

Vormgeving betekent:
A
nadenken over een vorm
B
iets moois maken
C
iets een vorm geven
D
iets met kunst

Slide 34 - Quiz

Een stilleven is
A
Hoop dingen bij elkaar
B
Voorwerpen in een groep
C
Een verzameling levenloze voorwerpen
D
Een rommelige tafel

Slide 35 - Quiz

rood, geel en blauw noemen we
A
felle kleuren
B
primaire kleuren
C
basiskleuren
D
echte kleuren

Slide 36 - Quiz

paars is de mengkleur van
A
blauw en rood
B
geel en rood
C
blauw en geel
D
rood en zwart

Slide 37 - Quiz

Hier wordt de ruimte voornamelijk gesuggereerd door:
A
afsnijding
B
lijnperspectief
C
standpunt
D
atmosferisch perspectief

Slide 38 - Quiz

Structuur is
A
oppervlakte
B
opbouw of samenstelling
C
constructie
D
patroon

Slide 39 - Quiz

Wat is een silhouet?
A
Schaduw die ontstaat bij tegenlicht
B
een zwarte vorm
C
Een angstaanjagende figuur
D
een zijaanzicht

Slide 40 - Quiz

Voorstelling is
A
Een toneelstuk
B
dat wat je ziet
C
een grapje
D
iemand voorstellen

Slide 41 - Quiz

Hiernaast is er sprake van:
A
Groot kleurcontrast
B
gebruik van keuren uit een kleurfamilie
C
gebruik van warme kleuren
D
grote tooncontrasten

Slide 42 - Quiz

Dit schilderij is:
A
non-figuratief
B
abstract
C
tussenvorm tussen figuratief en abstract
D
figuratief

Slide 43 - Quiz

Wat is graffiti ?
A
Met een spuitbus iets kleur geven
B
Is een verzamelnaam voor afbeeldingen of teksten die ergens op zijn aangebracht
C
Met een spuitbus indruk maken op een ander
D
Manier van schilderen van rappers

Slide 44 - Quiz

Kenmerken van Jugendstil zijn organische vormen in tonale kleuren
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 45 - Quiz

Bij sterk tegenlicht is er sprake van...
A
Zijlicht
B
Een silhouet
C
Duidelijke details
D
Meelicht

Slide 46 - Quiz

wat is het doel van grafische vormgeving?
A
iets beschrijven
B
anderen iets vertellen
C
vermaak
D
ontwerpen

Slide 47 - Quiz

wat is het doel van een pictogram of een abstract teken?
A
direct zien wat er wordt bedoeld
B
sneller kunnen tekenen
C
snel kunnen lezen wat er wordt bedoeld
D
sneller de betekenis weergeven

Slide 48 - Quiz

De afbeelding links is een voorbeeld van
A
een studieblad onderzoekschets
B
een schilderij
C
een aquarel
D
een uitgewerkte tekening

Slide 49 - Quiz

In het schilderij hiernaast worden de volgende kleuren gebruikt
A
verhelderde kleuren
B
verdonkerde kleuren
C
zuivere kleuren
D
verhelderde en verdonkerde kleuren

Slide 50 - Quiz

Industriële vormgeving. Wat hoort hier niet bij?
A
3 dimensionaal
B
grote aantallen
C
gemaakt met machine
D
duur

Slide 51 - Quiz

Met contrast wordt .........................bedoeld.
A
Overeenkomst
B
Tegensteling

Slide 52 - Quiz

Typografie is
A
letterzetten
B
vormgeving van tekst en letters
C
illustreren
D
een cursieve letter

Slide 53 - Quiz

is dit het einde
A
ja
B
nee

Slide 54 - Quiz