This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Oefentoets H4 - Lucht
Slide 1 - Slide
Voor hoeveel % bestaat lucht uit stikstof?
A
78%
B
21%
C
1%
D
50%
Slide 2 - Quiz
Bij verbranding komen er een aantal gassen vrij. Welke gassen zijn dit?
A
Koolstofdioxide en zuurstof
B
Zuurstof en aardgas
C
Koolstofdioxide en waterdamp
D
Zuurstof en waterdamp
Slide 3 - Quiz
Hoe noem je een ruimte waarin zich geen lucht bevindt?
A
Atmosfeer
B
Vacuüm
C
Ozonlaag
D
Luchtloos
Slide 4 - Quiz
Waarom moeten bergbeklimmers een fles zuurstof meenemen als ze een hoge berg gaan beklimmen?
Slide 5 - Open question
Leg in eigen woorden uit wat luchtdruk is.
Slide 6 - Open question
Met welk apparaat meet je de luchtdruk?
A
Manometer
B
Barometer
C
Tasimeter
D
Geigerteller
Slide 7 - Quiz
Op het bekerglas zit een ballon gespannen. Op de ballon ligt een rietje. Leg uit wat er gebeurt, met het rietje, als de luchtdruk afneemt en of hij dus naar beneden of naar boven zal wijzen.
Slide 8 - Open question
Wat gebeurt er met een zakje chips als je deze meeneemt naar het berg beklimmen?
A
Deze zal bol gaan staan door een hogere luchtdruk
B
Deze zal kleiner worden door een hogere luchtdruk
C
Deze zal bol gaan staan door een lagere luchtdruk
D
Deze zal kleiner worden door een lagere luchtdruk
Slide 9 - Quiz
Met een manometer meet je:
A
De luchtdruk
B
De luchtdruk in een afgesloten ruimte
C
Of er sprake is van een hogedrukgebied of lagedrukgebied
D
De temperatuur
Slide 10 - Quiz
Als een band 'leeg' is, is er dan sprake van een vacuüm? Leg je antwoord uit.
Slide 11 - Open question
Als mijn volume drie keer zo klein wordt, hoe veranderd dan de druk?
A
Die wordt ook drie keer kleiner
B
Die wordt 3 keer groter
C
Die neemt met 3 bar toe
D
Die neemt met 3 bar af
Slide 12 - Quiz
Je gaat een gas met een volume van 50L samenpersen in een ruimte van 2,5L. De begindruk is 4 bar. Hoe groot is de druk na het samenpersen?
A
80 bar
B
0,2 bar
C
24 bar
D
-16 bar
Slide 13 - Quiz
Waarom komt het dat, als het waait, je het kouder hebt dan als het windstil is?
Slide 14 - Open question
Zie de afbeelding hiernaast. Deze buis is gevuld met water en bovenin is kleurstof toegevoegd. Linksonderin zetten ze een kaarsje neer om het water te verwarmen. Leg in eigen woorden uit of de kleurstof met de klok mee zal bewegen, of juist tegen de klok in.
Slide 15 - Open question
De spreeuw van hiernaast heeft lekker donzige veren om warm te blijven. Hoe zorgen deze veren ervoor dat hij warm blijft?
Slide 16 - Open question
Wat heb je NIET nodig voor verbranding?
A
Zuurstof
B
Koolstofdioxide
C
Ontbrandings-temperatuur
D
Brandstof
Slide 17 - Quiz
De radiator geeft warmte af door...
A
Straling
B
Stroming
C
Straling en stroming
D
Straling, stroming en geleiding
Slide 18 - Quiz
Wat is onvolledige verbranding? Een verbranding met ........ zuurstof
A
Te veel
B
Te weinig
C
Geen
D
Geen idee
Slide 19 - Quiz
Wat is volledige verbranding Een verbranding met ........ zuurstof
A
genoeg
B
te weinig
C
geen
D
speciale
Slide 20 - Quiz
Bij volledige verbranding ontstaat:
A
Zuurstof en brandstof
B
Stikstof
C
Koolstofdioxide en waterdamp
D
Vuur en rook
Slide 21 - Quiz
Welke kleur vlam laat een onvolledige verbranding zien?
A
blauwe
B
gele
C
kleurloos
Slide 22 - Quiz
Wat is een gevaar bij onvolledige verbranding?
A
Koolstofdioxide
B
Koolstofmonoxide
C
Stikstofdioxide
D
Stikstofmonoxide
Slide 23 - Quiz
Wat is GEEN vorm van warmtetransport
A
Geleiding
B
Isoleren
C
Straling
D
Stroming
Slide 24 - Quiz
In een fluitketel gaat de warmte door het water van onder naar boven. Dit gebeurt door...
A
Straling
B
Stroming
C
Geleiding
Slide 25 - Quiz
In een koekenpan gaat de warmte van de buitenkant naar de binnenkant.
A
Straling
B
Stroming
C
Geleiding
Slide 26 - Quiz
Als je bij een kampvuur zit, welke vorm van warmtetransport houdt je dan lekker warm
A
Straling
B
Stroming
C
Geleiding
Slide 27 - Quiz
Warmte kan gemakkelijk door metalen heen. Van welk soort warmtetransport is dit een voorbeeld?
A
Geleiding
B
Stroming
C
Straling
Slide 28 - Quiz
Hoe houdt deze beker thee warm?
A
Houdt straling tegen
B
Houdt lucht tegen
C
Houdt geleiding tegen
D
Geen van bovengenoemde
Slide 29 - Quiz
De Zon brengt warmte naar de aarde door..?
A
Geleiding
B
Straling
C
Stroming
Slide 30 - Quiz
Je verwarmt soep. In de pan staat een stalen lepel. De lepel wordt ook warm. Dit komt door de.?
A
Stroming
B
Isolatie
C
Geleiding
D
Straling
Slide 31 - Quiz
In welke fase kan warmtetransport door stroming het gemakkelijkst plaatsvinden?
A
vast
B
vloeibaar
C
gas
Slide 32 - Quiz
In welke fase kan warmtetransport door geleiding het gemakkelijkst plaatsvinden?