cursus 4 Moedertaal en spreekwoorden HSX

cursus 4 paragrafen 1 en 2
Moedertaal, spreekwoorden en uitdrukkingen

(pagina 88)
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

cursus 4 paragrafen 1 en 2
Moedertaal, spreekwoorden en uitdrukkingen

(pagina 88)

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Je weet wat de termen moedertaal en tweede taal inhouden.
Je weet hoe taalontwikkeling bij de mens plaatsvindt.
Je kent het verschil tussen een spreekwoord en een uitdrukking.
Je kent het verschil tussen iets letterlijk en iets figuurlijk bedoelen.

Slide 2 - Slide

Vragen
Nu komen er een aantal vragen. Telkens zal ik op basis van de vraag een begrip uitleggen.

Slide 3 - Slide

Wat is een tweede taal?
A
Engels
B
De taal die je leert naast je moedertaal
C
De taal die je leert op school
D
Straattaal

Slide 4 - Quiz

Wat is moedertaal?
A
de taal die je vanaf je geboorten leert
B
Engels
C
Een soort wiskunde
D
De taal van je moeder

Slide 5 - Quiz

Wat is een vreemde taal?
A
Engels
B
Een taal die je nog niet kent
C
Frans
D
Een taal die je geleerd hebt op school

Slide 6 - Quiz

Wat is een standaard taal?
A
De taal die iedereen in een land spreken kan
B
Engels
C
Een taal die iedereen spreekt
D
Spaans

Slide 7 - Quiz

Wat is dialect?
Meerdere antwoorden mogelijk!
A
Fries
B
Limburgs
C
Een verbastering
D
een speciale taal

Slide 8 - Quiz

Wat is meertalig?
A
Dat je meerderen talen begrijpt
B
dat je meerderen talen spreekt
C
dat je Fries snapt
D
Frans

Slide 9 - Quiz

Wat is een leenwoord?
A
een woord dat uit een andere taal komt
B
Een woord die je nog moet terugbetalen
C
een lening
D
Een woordsoort

Slide 10 - Quiz

Letterlijk of figuurlijk?
Hij zette de beker op z'n kop.
Op z'n kop is hier:
A
Letterlijk
B
figuurlijk

Slide 11 - Quiz

Letterlijk of figuurlijk?
Zijn verraad was een dolk in mijn rug.
De dolk in de rug is:
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 12 - Quiz

Spelen met woorden: rebus
Geef iedereen de kans om de rebus op te lossen: roep je geen antwoorden door de klas, maar doe de rebus het in je hoofd.
  • Bekijk eerst de rebus goed en probeer hem in je hoofd op te lossen (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
  • Schrijf je antwoord in de volgende sheet.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide


Slide 15 - Open question

Slide 16 - Slide


Slide 17 - Open question

Uitdrukking of spreekwoord?
Een uitdrukking is een woordcombinatie met een vaste betekenis. Je kunt de uitdrukking een beetje aanpassen.
Het is een combinatie van woorden die samen een eigen (figuurlijke) betekenis hebben
Voorbeeld: `'Je laatste adem uitblazen' is een uitdrukking die in veel talen wordt gebruikt in de betekenis van 'sterven'.Tranen met tuiten-> Tim huilt tranen met tuiten.

Een spreekwoord is korte en krachtige vaste uitdrukking met een algemene waarheid of wijsheid --> heeft een vaste volgorde
Voorbeelden   
' De laatste loodjes wegen het zwaarst' 
Het betekent dat het laatste gedeelte van iets het moeilijkst is en heeft niks met loodjes te maken, dus spreekwoord.
'De appel valt niet ver van de boom.'
Tim valt niet ver van de boom-> kan niet, dus spreekwoord

Slide 18 - Slide

Spreekwoord of uitdrukking?

Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
A
spreekwoord
B
uitdrukking

Slide 19 - Quiz

Spreekwoord of uitdrukking?

Zo sterk zijn als een leeuw.
A
spreekwoord
B
uitdrukking

Slide 20 - Quiz

Spreekwoord of uitdrukking?

Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten.
A
spreekwoord
B
uitdrukking

Slide 21 - Quiz

Spreekwoord of uitdrukking?

Honger hebben als een paard.
A
spreekwoord
B
uitdrukking

Slide 22 - Quiz

Resumerend
De lesdoelen waren:

Je weet wat de termen moedertaal en tweede taal inhouden.
Je weet hoe taalontwikkeling bij de mens plaatsvindt.
Je kent het verschil tussen een spreekwoord en een uitdrukking.
Je kent het verschil tussen iets letterlijk en iets figuurlijk bedoelen.

Doelen bereikt?

Slide 23 - Slide

EINDE

Slide 24 - Slide