Introductie psychiatrie

Psychiatrie
FF
oefenen
1 / 20
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Psychiatrie
FF
oefenen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

DSM
Wat is het?
Waarom is de DSM er?

Slide 2 - Slide

Diagnostic Statistical manual of Mental disorders (DSM).
DSM
Wat is het?
Waarom is de DSM er?
De DSM is een handboek waarin alle psychiatrische aandoeningen worden beschreven. In tegenstelling tot de somatische geneeskunde kunnen psychiatrische ziektebeelden over het algemeen beter omschreven worden als stoornissen dan als ziekten.

Slide 3 - Slide

Diagnostic Statistical manual of Mental disorders (DSM).
De Categorieën 
DSM-5 is een classificatiesysteem waarmee we betrouwbaar de symptomen van patiënten kunnen rangschikken. 

Het geeft categorieën en criteria voor toewijzing aan die categorieën.



Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Psychiatrische stoornissen 
  • Mensen met stemmingsstoornissen (depressie - manische depressie)
  • Mensen met angststoornissen (paniekstoornis, sociale fobie)
  • Mensen met een psychotische stoornis (psychose, schizofrenie) 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Er is al veel bekend over de precieze oorzaken van psychiatrische stoornissen wanneer je dit vergelijkt met lichamelijke ziekten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Depressie is een
A
Angststoornis
B
Persoonlijkheids-stoornis
C
Stemmingsstoornis
D
Eetstoornis

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wat zie je bij een manie
A
afvlakking emoties
B
geen zin om uit bed te komen
C
Alles moet volgens een bepaalde volgorde
D
euforie

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Welke van onderstaande symptomen past bij een negatieve symptoom van schizofrenie?
A
a. Hallucinaties Gebrek aan initiatief
B
Hallucinaties
C
Wanen
D
Dwanghandelingen

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Slide 10 - Video

This item has no instructions

wat zijn tegenwoordig meest gebruikte antidepressiva?
A
hypnotica
B
tricyclische antidepressiva
C
MAO-remmers
D
SSRI's

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Waar heeft een SSRI invloed op?
A
noradrenaline
B
serotonine
C
dopamine

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Mevrouw Helderder doet haar huishouden vol overgave. Ze is extreem netjes. En poetst de hele dag. Zij is bang om besmet te worden dat ze probeert te voorkomen door alles wat van buiten komt grondig schoon te maken. Haar dochter moet eerst schone kleren aantrekken voor ze in huis wordt toegelaten. Boodschappen worden eerst grondig schoongemaakt voordat ze in de kast worden gezet. Fruit wordt met zeep gewassen voordat het gegeten kan worden.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions




Welke stoornis zou mevr. Helderder waarschijnlijk hebben?


Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Hallucinaties zijn een verstoring van
A
het denken
B
het waarnemen
C
het geheugen

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Hallucinaties en wanen vallen onder?
A
Positieve symptomen
B
Negatieve symptomen

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Slide 17 - Video

5.1.1 Kenmerken, symptomen en verschijnselen
Bij een psychotische stoornis heeft de patiënt altijd 1 of meer psychotische symptomen (symptoomgroep 1) en daarnaast kan sprake zijn van symptomen uit 3 andere symptoomclusters:
psychotische symptomen - wanen, hallucinaties, onsamenhangende spraak, gedesorganiseerd gedrag of catatonie;
negatieve symptomen - spraakarmoede, motivatieproblemen, initiatiefverlies, vervlakking van het gevoelsleven;
cognitieve symptomen - onder andere stoornissen in informatieverwerking, concentratie, (werk)geheugen, planning en probleemoplossend vermogen;
affectieve symptomen - angst, somberheid, manie.
Niet iedereen met een psychotische stoornis heeft al deze symptomen, ze komen in elke combinatie voor. Psychotische en affectieve symptomen reageren meestal goed op behandeling en wijken relatief snel, negatieve en cognitieve symptomen zijn moeilijker te beïnvloeden. Daarnaast verschillen herstel van symptomen en de gevoeligheid voor het opnieuw krijgen van een psychose per persoon. Dit is afhankelijk van genetische aanleg, sociale omstandigheden, levensgebeurtenissen, hoe iemand omgaat met stress en draagkracht en draaglast in balans weet te brengen.
Niet altijd vinden patiënten met een psychose dat zij behandeling nodig hebben, soms zelfs niet als zij ernstig lijden onder hun klachten, gevaar lopen en sociaal-maatschappelijk ten onder dreigen te gaan. Dit kan leiden tot langdurig mijden van behandeling, waardoor soms (ambulante) bemoeizorg nodig is of er verplichte zorg moet worden ingezet. Gebruik van tabak, alcohol en cannabis en in mindere mate van andere psychoactieve middelen, komt veel voor bij patiënten met een psychotische stoornis, o.a. als ‘zelfmedicatie’ om rustig te worden of juist energieker.
Cognitieve gedragstherapie gaat uit van:
A
Herkenning van gedrag
B
Irrationele gedachten zorgen voor disfunctioneel gedrag

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Anouk maakt zich buitensporige zorgen over dagelijkse dingen (zoals werk en relaties) terwijl hier geen reden voor is. Anouk heeft een:
A
depressie
B
gegeneraliseerde angststoornis
C
paniekstoornis
D
fobie

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Hebben jullie vertrouwen in de toets?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

This item has no instructions