Herhaling § 1 t/m 5 en uitleg §2.6

Stof herhaling H2
Vragen over § 1 t/m 6
1 / 43
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Stof herhaling H2
Vragen over § 1 t/m 6

Slide 1 - Slide

De volgende 4 vragen gaan over paragraaf 2.1

Leven in de grote stad


Tekstboek: blz. 32 & 33.
Opdrachtenboek: blz: 38 &39

Slide 2 - Slide

1. Noem minimaal 4 kenmerken van een stad
Stad

Slide 3 - Mind map

2. Wanneer is iets een wereldstad en wanneer een megastad?

Slide 4 - Open question

3. Een global city is ook een ...
A
Megastad en wereldstad
B
Megastad en black hole
C
Metropool en black hole
D
Wereldstad en metropool

Slide 5 - Quiz

4. Kenmerkend voor een stad is dat de bevolkingsdichtheid?
A
Hoog is
B
Laag is

Slide 6 - Quiz

De volgende 5 vragen gaan over paragraaf 2.2

De spreiding van wereldsteden
Tekstboek: blz. 34 & 35.
Opdrachtenboek: blz: 40 &41


Slide 7 - Slide

5. Verstedelijking: wat is het verschil tussen verstedelijkingsgraad en verstedelijkingstempo?

Slide 8 - Open question

6. Wat is een Primate City?
A
Een stad die veel groter is dan de 2de stad in het land
B
Een stad die veel belangrijker dan de 2de stad in het land
C
Een stad die minder belangrijk is dan de 2de stad in het land
D
Een stad die minder klein is dan de 2de stad in het land

Slide 9 - Quiz

7. Wat is een koloniale dubbelstad?
A
Twee steden die op elkaar lijken
B
Als een kant van de stad heel oud is en de andere kan nieuw
C
Nieuw wegen patroon
D
Waarbij 1 iemand over twee steden regeert

Slide 10 - Quiz

8. Maak de juiste combinaties.
rijk land
arm land
arm land
rijk land
hoge verstedelijkingsgraad
lage verstedelijkingsgraad 
hoog verstedelijkingstempo 
laag verstedelijkingstempo

Slide 11 - Drag question

9. Lagos is een typisch voorbeeld van een megastad (en primate city).
Wat kun je zeggen over het verstedelijkingstempo en de verstedelijkingsgraad?
A
Verstedelijkingstempo: laag Verstedelijkingsgraad: laag
B
Verstedelijkingstempo: hoog Verstedelijkingsgraad: hoog
C
Verstedelijkingstempo: hoog Verstedelijkingsgraad: laag
D
Verstedelijkingstempo: laag Verstedelijkingsgraad: hoog

Slide 12 - Quiz

De volgende 4 vragen gaan over paragraaf 2.3

De stad verandert
Tekstboek: blz. 36 & 37.
Opdrachtenboek: blz: 42 & 43



Slide 13 - Slide

10. Combineer de volgende foto's met de typen steden.
De Amerikaanse stad

De Islamitische stad

De Europese stad
De Latijns-Amerikaanse stad

Slide 14 - Drag question

11. Leg uit wat suburbanisatie is.

Slide 15 - Open question

12. De grens tussen stad en platteland is tegenwoordig ... dan vroeger
A
Minder scherp
B
Scherper

Slide 16 - Quiz

13. Wat is GEEN gevolg van suburbanisatie?
A
Het inwoneraantal daalt
B
De bevolkingssamenstelling verandert
C
De wijk verarmt, meer criminaliteit
D
Er vestigen zich meer winkels in de stad

Slide 17 - Quiz

De volgende 4 gaan over paragraaf 2.4

Megastad, krachtstad met groeistuipen
Tekstboek: blz. 38 & 39.
Opdrachtenboek: blz: 44 & 45




Slide 18 - Slide

14. Verbindt de juiste oorzaken voor problemen in een megastad aan elkaar.
wonen
werken
overbelaste infrastructuur
vervuiling
armoede
te snelle groei
geen scholing
weinig aanbod
overbevolkt
weinig voorzieningen
geen regels
geen controle over

Slide 19 - Drag question

Formele sector
Informele sector
15. Maak de juiste combinaties.
Wel belasting betalen
Geen belasting betalen
Krantenverkopers of schoenenpoetsers
Leraar of politie

Slide 20 - Drag question

16. Wat kan de overheid doen om mensen in sloppenwijken te helpen? (meerdere goede antwoorden)
A
De sloppenwijken slopen en woonwijken bouwen
B
Basisinfrastructuur aanleggen
C
Met rust laten en zelf laten groeien
D
Werkgelegenheid aanbieden

Slide 21 - Quiz

17. Waar liggen sloppenwijken in ontwikkelingslanden ten opzichte van de stad, denk je?
A
Aan de rand
B
In het centrum
C
Tussen de rand en het centrum in

Slide 22 - Quiz

De volgende 3 vragen gaan over paragraaf 2.5

Land zonder een echt grote stad
Tekstboek: blz. 44 & 45
Opdrachtenboek: blz: 54 & 55





Slide 23 - Slide

18. Combineer de volgende begrippen met de omschrijvingen.
Steden zijn aan elkaar vastgegroeid.
Steden die dichtbij elkaar liggen werken met elkaar samen.
Steden groeien aan dorpen in de buurt vast.
Meerdere grote steden in een land die goed verbonden zijn door middel van infrastructuur.
Stadsregio
Stedelijk gebied
Stedelijk netwerk
Agglomeratie

Slide 24 - Drag question

19. Combineer de volgende begrippen met de juiste omschrijving.
Mensen verhuizen van het platteland naar steden. 
Mensen verhuizen van steden naar omliggende plaatsen.
Urbanisatie
Suburbanisatie
Oorzaak: vervuiling steden
Oorzaak: meer werk in fabrieken
Oorzaak: meer mensen hebben een auto.
Gevolg: meer files

Slide 25 - Drag question

20. Maak de juiste combinatie.
Stad
Agglomeratie
Stedelijk gebied
Suburbanisatie

Slide 26 - Drag question

De volgende 6 vragen gaan over paragraaf 2.6

Stad in de steigers
Tekstboek: blz. 46 & 47
 Opdrachtenboek: blz: 56 & 57
 






Slide 27 - Slide

Wat betekent renovatie?
A
Het opknappen van huizen.
B
Het vervangen van slechte gebouwen.
C
Hier wonen veel arme mensen.
D
Je onveilig en onprettig voelen in de wijk.

Slide 28 - Quiz

Wat betekent sanering?
A
Het opknappen van huizen
B
Het afbreken van huizen en vervangen voor nieuwbouw
C
Het bouwen van een nieuw stadsdeel aan de rand van de stad
D
Huizen en gebouwen terugbrengen naar oorspronkelijke staat

Slide 29 - Quiz

Waar wordt nieuwbouw geplaatst?
A
Op open plekken in de stad
B
Op de goedkoopste grond
C
In oude stadsdelen
D
Aan de rand van de stad

Slide 30 - Quiz

Wat is segregatie?
A
Dat mensen naar de stad verhuizen.
B
Dat er een slechte infrastructuur is.
C
Dat groepen mensen gescheiden wonen.
D
Het ontstaan van megasteden.

Slide 31 - Quiz

Wat is een Vinex-wijk?
A
Het begin van een nieuw dorp
B
Een wijk in Amsterdam
C
Nieuwbouwwijken in het midden van een stad
D
Nieuwbouwwijken aan de rand van een stad

Slide 32 - Quiz

Wat is een oplossing voor segregatie?
A
Die is er niet
B
Inkomens gelijktrekken
C
Alle huizen hetzelfde bouwen
D
Een mix maken van huizen in wijken voor arm- en rijk

Slide 33 - Quiz

Einde van de herhaling
Controleer je antwoorden en lees de paragraaf opnieuw door bij een fout antwoord.


Slide 34 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van de les kan je:

  • verklaren wie er uit de grote stad wegtrokken tussen 1970 en 1990 en waarom. 
  • 4 manieren beschrijven en herkennen hoe groten steden zichzelf weer aantrekkelijk probeerde te maken voor mensen.

Slide 35 - Slide

Wie vertrekken er en hoe probeert de stad dit probleem op te lossen?
Wie trokken de stad uit tussen 1970 en 1990?

  • Midden- en hogere inkomens klassen met kleine kinderen
  • Hoe maakt de gemeente de stad weer aantrekkelijker?
  1. Renovatie oude wijken
  2. Sanering oude wijken
  3. Nieuwbouw open plekken
  4. Vinex-wijken tegen stad aan

Slide 36 - Slide

Renovatie
Het herstellen of gedeeltelijk vernieuwen van een oud pand, waardoor het weer bruikbaar wordt en aantrekkelijk eruit ziet. 

Slide 37 - Slide

Sanering
Verbeteren van een woonwijk door wat oud en vervallen is te slopen en er iets nieuws van te bouwen.

Slide 38 - Slide

Nieuwbouw 
De gemeente  kiest open plekken in de stad om nieuwe moderne woningen en flats te bouwen. 

Slide 39 - Slide

Vinex-wijken
De gemeente kiest een uitbreidingsgebied aan de rand van de stad waar nieuwbouw woningen worden geplaatst.

Slide 40 - Slide

Gevolgen
- Opvullen ruimte in stad

- Wooncapaciteit stijgt
-Oude wijk
- Afname woningdichtheid
- Nieuwbouw
-Rand stad
- Nieuwbouw
- Besparen open ruimte

- Aanpassen
- Huur stijgt
Vinex-wijk
Renovatie
Saneren
Nieuwbouw

Slide 41 - Drag question

Opdrachten / huiswerk

Opdrachten: 1,2,4 en 7

Tekstboek: blz. 46 & 47
Opdrachtenboek: blz: 56 & 57

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide