Grammatica woordsoorten H4 - 3V

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Planning vandaag:

• 10 minuten lezen
• Nakijken huiswerk
• Uitleg grammatica woordsoorten H4
• Oefenen
• Huiswerk maken

Nakijken

Opdr. 1

1. Fout >> de helikopter van de president = de president

2. Goed

3. Fout >> de voorstelling = ik/wij

4. Fout >> de macaroni met zalm = ik

5. Fout >> de bus = ik

6. Goed

Nakijken

Opdr. 3

1. Fout

2. Goed

3. Fout

4. Fout

5. Goed

6. Fout

1. Op dit moment moet je in Nederland extra voorzichtig zijn. In deze zin is 'je' een ...

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. onbepaald voornaamwoord

2. Je (1) moet je schamen dat je het antwoord op je eigen hoofdvraag niet weet!

Benoem de woordsoort van je (1)

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. onbepaald voornaamwoord

3. Je moet je (2) schamen dat je het antwoord op je eigen hoofdvraag niet weet!

Benoem de woordsoort van je (2)

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. onbepaald voornaamwoord

4. Je moet je schamen dat je (3) het antwoord op je eigen hoofdvraag niet weet!

Benoem de woordsoort van je (3)

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. onbepaald voornaamwoord

5. Je moet je schamen dat je het antwoord op je (4) eigen hoofdvraag niet weet!

Benoem de woordsoort van je (4)

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. onbepaald voornaamwoord

6. Als het morgen mooi weer is, ga ik kamperen.

Benoem de woordsoort van het.

1. bepaald lidwoord
2. persoonlijk voornaamwoord
3. onbepaald voornaamwoord

7. Omdat Rex het (1) oude bootje toch nooit meer gebruikt, wil hij het (2) verkopen.

Benoem de woordsoort van het (1).

1. bepaald lidwoord
2. persoonlijk voornaamwoord
3. onbepaald voornaamwoord

8. Omdat Rex het (1) oude bootje toch nooit meer gebruikt, wil hij het (2) verkopen.

Benoem de woordsoort van het (2).

1. bepaald lidwoord
2. persoonlijk voornaamwoord
3. onbepaald voornaamwoord

Aan de slag!

Maak nu van blz. 126 en 127 opdr. 1, 2 en 5.