vwo 5/29 januari 2024 Grammatiktrainer Modalverben ott

Modalverben
Hier oefen je de Modalverben in de tegenwoordige tijd.

1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Modalverben
Hier oefen je de Modalverben in de tegenwoordige tijd.

Slide 1 - Slide

Welke Duitse modale werkwoorden ken je?

Slide 2 - Open question

Was sind Modalverben?
Modale hulpwerkwoorden (modalverben) zijn hulpwerkwoorden die extra betekenis aan het hoofdwerkwoord toevoegen.
Voorbeelden van modale hulpwerkwoorden in het Nederlands zijn:
zullen, kunnen, mogen, moeten, willen.

Als je bijvoorbeeld zegt: 'Petra kan zwemmen', zeg je eigenlijk dat Petra in staat is om te zwemmen (ze verdrinkt niet in water). Dat heeft natuurlijk een hele andere betekenis dan 'Petra zwemt', een zin zonder modaal hulpwerkwoord.

Slide 3 - Slide

Schrijf de werkwoorden dürfen, können, müssen, sollen, wollen, mögen eens op in de ott. Onder elkaar: ich, du, er/es/sie, wir, ihr, Sie/sie

Slide 4 - Open question

Modalverben

Darf ich auf die Toilette gehen?
Können Sie das wiederholen?
Magst du Spinat?
Ich muss jeden Tag trainieren.
Ihr sollt vor Mitternacht zu hause sein!
Später will er Architekt werden.
Ich weiß noch nicht was ich werden will.

Slide 5 - Slide

Dürfen wir hier parken?

Kannst du mir helfen?

Diese Musik mag ich nicht.

Ich muss jetzt gehen.

Peter soll sich beim Direktor melden.

Ich will noch nicht gehen.

Wissen Sie wo der Bahnhof ist?





mogen (toestemming hebben)
kunnen
houden van/lusten
moeten (noodzaak)
moeten (wil van een ander)
willen
weten

Slide 6 - Drag question

Fülle aus:
[dürfen] ___ ich auf die Toilette gehen?

Slide 7 - Open question

Fülle aus:
[sollen] Was ___ wir hier machen?

Slide 8 - Open question

Fülle aus:
[müssen] Du ___ jetzt gehen, sonnst kommst du zu spät.

Slide 9 - Open question

Fülle aus:
[können] ___ Sie mir helfen?

Slide 10 - Open question

Fülle aus:
[mögen] ___ ihr Spinat?

Slide 11 - Open question

Fülle aus:
[wissen] ___ du wie spät es ist?

Slide 12 - Open question

Fülle aus:
[müssen] Er ___ zum Zahnarzt.

Slide 13 - Open question

Volgende keer de ovt

Slide 14 - Slide