TC A2 3.2-3.6 herhaling

Hoe vervoeg je een scheidbaar werkwoord?
Je schrijft eerst het werkwoord. Het andere woord staat op de laatste plaats in de zin.
Ik maak de keuken schoon
De trein komt om 10:00 uur aan
Wij denken eerst na

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoe vervoeg je een scheidbaar werkwoord?
Je schrijft eerst het werkwoord. Het andere woord staat op de laatste plaats in de zin.
Ik maak de keuken schoon
De trein komt om 10:00 uur aan
Wij denken eerst na

Slide 1 - Slide

Taalcompleet thema 3.6
Scheidbare werkwoorden

Slide 2 - Slide

Deze scheidbare werkwoorden kent de klas:

Slide 3 - Open question

Wat is een scheidbaar werkwoord?
Een scheidbaar werkwoord is een combinatie van een werkwoord en een ander woord. Dit ander woord is vaak een voorzetsel, maar kan ook een bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord zijn.
schoon + maken = schoonmaken
aan + komen = aankomen
na + denken = nadenken

Slide 4 - Slide

Twee werkwoorden
Staan er twee werkwoorden in de zin? Dan schrijf je het scheidbare werkwoord als één woord. Het scheidbare werkwoord staat op de laatste plaats in de zin. 



Slide 5 - Slide

Wat is het hele werkwoord?
De docent legt de opdracht uit.

Slide 6 - Open question

Wat is het hele werkwoord?
Ik maak de tafel schoon.

Slide 7 - Open question

Wat is het hele werkwoord?
Ik schrijf de woorden op.

Slide 8 - Open question

Schrijf de goede vorm van het werkwoord.
Ik de som (uitleggen).

Slide 9 - Open question

Schrijf de goede vorm van het werkwoord.
De docent haar jas (ophangen).

Slide 10 - Open question

Schrijf de goede vorm van het werkwoord.
Hoe moet ik dit probleem (oplossen)?

Slide 11 - Open question

Schrijf de goede vorm van het werkwoord.
De wedstrijd moet (doorgaan).

Slide 12 - Open question

welke zin is goed?

willen + opendoen
A
Het kind wil opendoen de deur.
B
Het kind wil de deur opendoen.
C
Het kind wil opendoet de deur.
D
Het kind wil doen de deur open.

Slide 13 - Quiz

Welke zin is goed?

moeten + schoonmaken
A
Je moet de keuken goed schoonmaken.
B
Je moet goed schoonmaken de keuken.
C
Je moet maken de keuken goed schoon.
D
Je moet maakt de keuken goed schoon.

Slide 14 - Quiz