Voorzetsels - Sta je nou in de file of op de file?

Voorzetsels 
Sta je nou in de file of op de file?
1 / 74
next
Slide 1: Slide
BurgerschapSpeciaal OnderwijsBasisschoolGroep 2

This lesson contains 74 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Voorzetsels 
Sta je nou in de file of op de file?

Slide 1 - Slide

Ik word wakker. Ik stap ... mijn bed.
A
uit
B
van

Slide 2 - Quiz

Ik trek mijn kleren...
A
op
B
aan

Slide 3 - Quiz

Ik loop ... beneden en drink een glas melk.
A
naar
B
aan

Slide 4 - Quiz

Even later stap ik
... de fiets.
A
in
B
op
C
aan

Slide 5 - Quiz

Ik rijd
... mijn werk.
A
op
B
naar

Slide 6 - Quiz

Op mijn werk praat ik
... mijn baas.
A
met
B
aan

Slide 7 - Quiz

Hij zegt
... mij dat ik vandaag moet samenwerken
... Frans.
A
aan, met
B
tegen, met

Slide 8 - Quiz

Om 17.00 uur ben ik klaar
... mijn werk.
A
met
B
in

Slide 9 - Quiz

Ik trek mijn werkkleren
...
A
uit
B
weg

Slide 10 - Quiz

Op weg naar huis rijd ik
... een boom.
A
tegen
B
in
C
op
D
aan

Slide 11 - Quiz

Ik lig
... de grond.
Gelukkig heb ik niets gebroken.
A
aan
B
op
C
in

Slide 12 - Quiz

Ik sta weer
... en fiets verder.
A
aan
B
op

Slide 13 - Quiz

Ik sta ... de file.
A
in
B
op
C
tussen

Slide 14 - Quiz

’s Avonds na het eten kijk ik
... de televisie.
A
naar
B
op
C
in

Slide 15 - Quiz

Om 23.00 uur lig ik
... bed.
A
in
B
op

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

... de zomer gaan veel mensen
... vakantie.

Slide 18 - Open question

Sommigen gaan
... een camping.

Slide 19 - Open question

Andere mensen vliegen
... Spanje.

Slide 20 - Open question

En sommige mensen gaan wandelen
... de bergen.

Slide 21 - Open question

Er zijn een heleboel bergen
... de wereld.

Slide 22 - Open question

De hoogste berg
... de wereld staat
... het land Nepal.

Slide 23 - Open question

... een berg groeien vaak bomen.
A
op
B
in

Slide 24 - Quiz

Maar hoog op de berg staan geen bomen.
Het is er te koud
... planten.

Slide 25 - Open question

... de winter zijn bergen vaak besneeuwd.

Slide 26 - Open question

Maar ... veel hoge bergen ligt ook
in de zomer sneeuw.
Het is daar zo koud dat er altijd sneeuw ligt.

Slide 27 - Open question

Op sommige bergen is het te moeilijk om te lopen.
Deze bergen zijn te steil.
Deze bergen kun je wel beklimmen.

Slide 28 - Slide

Bij het klimmen kan je last krijgen
... de hoogte.
Als je te snel klimt, kun je misselijk worden.

Slide 29 - Open question

... ons land zijn geen hoge bergen.
Er zijn wel heuvels. Dat zijn heel lage bergen.

Slide 30 - Open question

De hoogste heuvel
... Nederland is de Vaalserberg in Zuid-Limburg.

Slide 31 - Open question

vaste voorzetsels

Slide 32 - Slide

Omar past zich gemakkelijk ... in de groep.
A
aan
B
in

Slide 33 - Quiz

Iedereen heeft behoefte ... vriendschap.
A
in
B
aan

Slide 34 - Quiz

Neemt Sylvie deel ... de quiz?
A
in
B
aan

Slide 35 - Quiz

deel nemen aan

Slide 36 - Slide

denken aan / om / over
1) Denk aan wat we afgesproken hebben! 
2) Denk om de buren, maak geen lawaai!
3) Kitty denkt na over een eventuele scheiding.

Slide 37 - Slide

Denk ... je jas, het is koud buiten!
A
aan
B
over
C
om

Slide 38 - Quiz

Ik denk ... mijn oma. Ik mis haar.
A
aan
B
over
C
om

Slide 39 - Quiz

🧠 Denken aan
Gebruik je als je iemand of iets in je gedachten hebt.
Het gaat om herinneren of aan iemand denken.
Ik denk aan mijn moeder. (= Ze zit in mijn gedachten.)
Hij denkt aan zijn vakantie. (= Hij stelt zich die vakantie voor.)
👉 Het is meer gevoelens of herinneringen.

Slide 40 - Slide

💭 Denken over
Gebruik je als je nadenkt over een onderwerp.
Het gaat om een mening vormen of iets proberen te begrijpen.
Ik denk over mijn toekomst. (= Ik denk erover na wat ik wil doen.)
Zij denkt over het probleem. (= Ze probeert het op te lossen.)
👉 Het is meer nadenken of overwegen.

Slide 41 - Slide

Ik twijfel ... zijn verhaal. Ik weet niet zeker of hij de waarheid zegt.
A
aan
B
op

Slide 42 - Quiz

twijfelen aan

Slide 43 - Slide

Daniel is echt verslaafd ... cola.
A
op
B
aan
C
met

Slide 44 - Quiz

verslaafd zijn aan
Ik ben verslaafd aan chocola! 

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Twee weken geleden las ik een advertentie ____ een krant.

Slide 47 - Open question

Een school _____ Maastricht had een vacature.

Slide 48 - Open question

Ze zochten een zelfstandige man of vrouw om te werken ___ kantoor.

Slide 49 - Open question

___ de advertentie stond een telefoonnummer.

Slide 50 - Open question

Ik belde direct ___ want ik had nog een paar vragen.

A
op
B
aan

Slide 51 - Quiz

Ik wilde weten of ik _____ Maastricht moest verhuizen.

A
in
B
naar

Slide 52 - Quiz


Dat was niet het geval.
Ook wilde ik weten of ik ____ het weekend moest werken.

Slide 53 - Open question

Dat was ook niet het geval.
Ook wilde ik weten of ik ____ collega’s moest samenwerken.
A
met
B
mee

Slide 54 - Quiz

Ik schreef direct een brief ______de school.
A
op
B
naar

Slide 55 - Quiz

Na een week werd ik teruggebeld.
De directeur ____ de school wilde een afspraak _____ me maken.
A
in, met
B
van, met

Slide 56 - Quiz

Dat gesprek was dus gisteren.
Ik had dit gesprek goed voorbereid.

Slide 57 - Slide

Ik had goed nagedacht _____ de antwoorden die ik wilde geven.

A
over
B
aan
C
om

Slide 58 - Quiz

Met de auto reed ik gisteren naar Maastricht.

Slide 59 - Slide

Het was niet druk ____ de weg en ik kwam netjes ___ tijd.
A
in, op
B
op, op
C
tijdens, met

Slide 60 - Quiz

Ik parkeerde mijn auto _____ het gebouw.
A
achter
B
op
C
tussen

Slide 61 - Quiz

_____ de receptie wachtte de directeur van de school _____mij.
A
in, op
B
bij, op

Slide 62 - Quiz

We liepen _______ zijn kantoor en het gesprek kon beginnen.
A
op
B
naar

Slide 63 - Quiz

Het gesprek duurde ____ 10 uur ____ 11 uur.
A
vanaf, tot
B
van, tot
C
om, tot

Slide 64 - Quiz

Morgen word ik teruggebeld.
De directeur vertelt dan ______ mij of ik ben aangenomen
A
aan
B
tegen

Slide 65 - Quiz

Slide 66 - Slide

In het dorp is gebrek ...voedsel.
A
aan
B
op

Slide 67 - Quiz

De vrouw vertelt ... haar reis naar Nederland.
A
aan
B
over

Slide 68 - Quiz

De soldaten strijden ... elkaar in de oorlog.
A
met
B
tegen
C
op

Slide 69 - Quiz

Ze strijden .... elkaar ... geld en macht.
A
tegen, om
B
met, om
C
tegen, op

Slide 70 - Quiz

De gevechten zijn ... soldaten en burgers.
A
tussen
B
met

Slide 71 - Quiz

Ze zijn ...de vlucht omdat hun huis kapot is.
A
in
B
op

Slide 72 - Quiz

Journalisten kunnen moeilijk het land ... door de oorlog.
A
in
B
op

Slide 73 - Quiz

Er komen weinig verhalen en nieuws ... buiten uit dat land.
A
naar de buiten
B
naar buiten
C
in buiten

Slide 74 - Quiz