1M weektaak 51 Grammatica H5 + H6

weektaak 51
Hallo lieve leerlingen,
De laatste schoolweek van het jaar, voordat de kerstvakantie begint, behandelen we H5 en H6 nog een keer, want het proefwerk krijgen jullie meteen in het nieuwe jaar. We hebben alle opdrachten al gemaakt en ook de opdrachten van 'De brug'. In deze weektaak krijgen jullie quizvragen over de leerstof. Maak deze snel mogelijk, zodat we ze woensdag kunnen bespreken.
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

weektaak 51
Hallo lieve leerlingen,
De laatste schoolweek van het jaar, voordat de kerstvakantie begint, behandelen we H5 en H6 nog een keer, want het proefwerk krijgen jullie meteen in het nieuwe jaar. We hebben alle opdrachten al gemaakt en ook de opdrachten van 'De brug'. In deze weektaak krijgen jullie quizvragen over de leerstof. Maak deze snel mogelijk, zodat we ze woensdag kunnen bespreken.

Slide 1 - Slide

Taalverzorging
Voor het proefwerk Taalverzorging, grammatica, leren we alle behandelde lesstof en de gemaakte opdrachten. Hieronder staat precies welke bladzijden je moet leren.
28 t/m 31 - 54 t/m 57 - 80 en 81
106 en 107 - 132 en 133 - 158 en 159
van 'De brug' : 224 t/m 228

Slide 2 - Slide

bijvoeglijk naamwoord (1)
We weten al wat een zelfstandig naamwoord is. Als je zegt 'wat een mooi boek', dan is boek het zelfstandige naamwoord. Het woord 'leuk' zegt iets over het boek. Het geeft iets aan over het boek. Dat noemen we een bijvoeglijk naamwoord. In hoofdstuk 5 leer je bijvoeglijke naamwoorden herkennen. Een bijvoeglijk naamwoord staat nooit op zichzelf. Er hoort altijd een zelfstandig naamwoord bij.

Slide 3 - Slide

bijvoeglijk naamwoord (2)
Het bijvoeglijk naamwoord staat vaak vóór het zelfstandig naamwoord, maar dat hoeft niet. Bijvoorbeeld:
'wat een mooi huis' of 'wat is het huis mooi' 'het mooie huis'
Je ziet dat het bijvoeglijk naamwoord ook achter het zelfstandig naamwoord kan staan.
Het bijvoeglijk naamwoord kent een korte vorm (zónder e aan het eind) en een lange vorm (mét een e aan het eind).

Slide 4 - Slide

bijvoeglijk naamwoord (3)
We kunnen bij bijvoeglijke naamwoorden de 'trappen van vergelijking' gebruiken, bijvoorbeeld: mooi - mooier - mooist.
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord geeft aan van welk materiaal het zelfstandig naamwoord is. De uitgang is dan afwijkend. In de meeste gevallen komt er dan en achter: een zilveren armband. Soms komt er niets achter: een plastic tasje.

Slide 5 - Slide

voorzetsel (1)
Een voorzetsel kun je niet 'los' gebruiken. Er zijn heel veel voorzetsels en we gebruiken ze vaak, bijna in elke zin. Ze geven een plaats of een tijd aan. Of ze geven een oorzaak of een reden aan. De bekendste voorzetsels zijn:
voor, achter, naast, in, op, onder, naar, van, door, bij , tijdens

Slide 6 - Slide

voorzetsel (2)
Het voorzetsel staat vaak aan het begin van een zinsdeel en het staat meestal vóór het lidwoord + zelfstandig naamwoord. Maar het kan ook rechtstreeks vóór het zelfstandig naamwoord staan. Kijk maar naar dit voorbeeld:
'In de winter fiets ik altijd naar school.'  in en naar zijn de voorzetsels in deze zin.

Slide 7 - Slide

voorzetsel (3)
Soms kun je een voorzetsel niet vervangen door een ander voorzetsel, zoals in dit voorbeeld: in school, op school, naar school, voor de les, na de les, tijdens de les. Dat is wanneer werkwoorden een vast voorzetsel  hebben. Bijvoorbeeld:
houden van: Mohammed houdt van schaken.
aandacht hebben voor: Zij hebben aandacht voor elkaar.
rekening houden met: Je moet rekening houden met het weer.

Slide 8 - Slide

Bijvoeglijk 
naamwoord

Slide 9 - Slide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

- vertelt meer over een zelfstandig naamwoord

- staat in de buurt van een zelfstandig naamwoord


- het spannende boek

- een spannend boek

- het boek is spannend

Slide 10 - Slide

STOFFELIJK BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

- het gouden horloge

- een papieren tas

- de zijden bloemen

- de houten tafel


Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Wat is een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord?
A
Blonde
B
Man
C
Paard
D
De

Slide 13 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

De rode jas hangt nog aan de kapstok. Het bijvoeglijk naamwoord is:
A
jas
B
rode
C
kapstok
D
hangt

Slide 15 - Quiz

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
snapt
D
slimme

Slide 16 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
'Morgen komt mijn lieve vakantievriendin eindelijk logeren.'
A
morgen
B
lieve
C
eindelijk
D
er staat geen bijvoeglijk naamwoord in de zin

Slide 17 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
grote
B
plastic
C
kleurige
D
koude

Slide 18 - Quiz

In welke zin staat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De aardige jongen lacht om haar grapjes.
B
Dat is de normaalste zaak van de wereld.
C
Morgen wordt het een mooie dag.
D
Die houten stoel lijkt me niet zo stevig!

Slide 19 - Quiz

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Zegt iets over de persoonsvorm
B
de, het, een
C
Hetzelfde als een voorzetsel
D
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord

Slide 20 - Quiz

Welk woord in deze zin is een bijvoeglijk naamwoord?
Zij heeft dit weekend veel leuke films gekeken.

Slide 21 - Open question

Maak een zin met een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Open question

Ik loop nu _____ school.
A
na
B
op
C
tussen
D
naar

Slide 23 - Quiz

Mijn moeder gelooft ____ mij.
A
op
B
in
C
van
D
naast

Slide 24 - Quiz

Ik dans ______ het feest.
A
tijdens
B
van
C
in
D
naar

Slide 25 - Quiz

Hoe noemen we de woorden die we net hebben gebruikt?
A
persoonlijk voornaamwoorden
B
voorzetsels
C
bijwoordelijke bepaling
D
telwoorden

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Sommige woorden hebben een vast voorzetsel. D

  • aandacht bestededen aan
  • beginnen met
  • brutaal zijn tegen
  • boos zijn op

Slide 29 - Slide

Welk voorzetsel hoort er bij?
verliefd zijn
ergeren
houden
bemoeien
aan
op
achter
met
van
tegen

Slide 30 - Drag question

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Ik wil graag terugkomen ... deze beslissing.
op
achter
met
van
tegen
aan

Slide 31 - Drag question

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Yasmine is erg gehecht ... haar familie.
op
achter
met
van
tegen
aan

Slide 32 - Drag question

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Docenten voelen zich erg betrokken ... hun leerlingen.
op
achter
met
bij
tegen
aan

Slide 33 - Drag question

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Is jouw voetbaltrainer ook zo trots ... zijn team?
op
achter
met
bij
tegen
aan

Slide 34 - Drag question

Huiswerk en Lezen
Maak álle opdrachten van hoofdstuk 5 en 6 Grammatica, als je dit nog niet gedaan hebt. En zorg dat je ook de opdrachten van 'De brug' hebt gemaakt. Woensdag 16 december controleer ik of jullie alles hebben gedaan, ook de quizvragen in deze weektaak. Als je leesboek bijna uit is, zorg dan dat je deze week nog een ander boek kiest, zodat je in de kerstvakantie kunt lezen. Kies een spannend boek, zodat je het leuk vindt om te lezen.

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide