9.1 Bijvoeglijk & voorzetsels

Bijvoeglijk 
naamwoord
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Bijvoeglijk 
naamwoord

Slide 1 - Slide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

- vertelt meer over een zelfstandig naamwoord

- staat in de buurt van een zelfstandig naamwoord


- het spannende boek

- een spannend boek

- het boek is spannend

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wat is een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord?
A
Blonde
B
Man
C
Paard
D
De

Slide 4 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
snapt
D
slimme

Slide 6 - Quiz

De rode jas hangt nog aan de kapstok. Het bijvoeglijk naamwoord is:
A
jas
B
rode
C
kapstok
D
hangt

Slide 7 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?

'Morgen komt mijn lieve vakantievriendin eindelijk logeren.'
A
morgen
B
lieve
C
eindelijk
D
er staat geen bijvoeglijk naamwoord in de zin

Slide 8 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
grote
B
plastic
C
kleurige
D
koude

Slide 9 - Quiz

In welke zin staat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De aardige jongen lacht om haar grapjes.
B
Dat is de normaalste zaak van de wereld.
C
Morgen wordt het een mooie dag.
D
Die houten stoel lijkt me niet zo stevig!

Slide 10 - Quiz

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Zegt iets over de persoonsvorm
B
De, het, een
C
Hetzelfde als een voorzetsel
D
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord

Slide 11 - Quiz

het bijvoeglijk naamwoord is:

Ik heb een nieuwe telefoon gekregen.

Slide 12 - Open question

het bijvoeglijk naamwoord is:

Ik heb er leuke muziek op gezet.

Slide 13 - Open question

het bijvoeglijk naamwoord is:

Alles van mijn favoriete band staat erop

Slide 14 - Open question

het bijvoeglijk naamwoord is:

Ik heb er een goede koptelefoon bij gekocht.

Slide 15 - Open question

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

Bij 'de'-woorden krijgt het bijvoeglijk naamwoord een 'e', 

bij 'het'-woorden alleen als er ook een blw voorstaat.


- het spannende boek

- een spannend boek


- de mooie kast

- een mooie kast



Slide 16 - Slide

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 17 - Open question

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 18 - Open question

Voorzetsels

Slide 19 - Slide

Welke voorzetsels ken je?

Slide 20 - Mind map

Slide 21 - Video

Een voorzetsel is een klein woord.
Het staat voor of achter een woordgroep waar het bij hoort.
Hij liep in de tuin


Hij liep de tuin in
woordgroep
voorzetsel
woordgroep
voorzetsel

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

een plaats
een tijd
een richting
een middel
een doel
tot
na
over
op
bij
in
te
naar
langs
in
met
om

Slide 24 - Slide


Welk voorzetsel ontbreekt?
Hij woont ... de kerk

A
in
B
op
C
over
D
naast

Slide 25 - Quiz


Welk voorzetsel ontbreekt?
De auto rijdt ... de straat

A
onder
B
binnen
C
door
D
tegen

Slide 26 - Quiz


Wat is het voorzetsel in de volgende zin:
De trein uit Amsterdam komt om vier uur aan.
A
uit
B
aan
C
uit, om
D
om, aan

Slide 27 - Quiz

Ik ren naar beneden
Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Slide 28 - Drag question

Ik loop vaak in de stad
Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Slide 29 - Drag question

We kijken samen naar voetbal op de televisie
Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Slide 30 - Drag question

[...1...] de stad is een gracht. 
Je moet [...2...] de brug om aan de andere kant te komen. 
[...3...] de brug slapen wel eens mensen die geen huis hebben. Vooral [...4...] de zomermaanden. 
Vaak zijn dat toeristen [...2...] andere landen.
Sleep de voorzetsels naar de 
juiste plek in het verhaal.
rond
in
uit
onder
voor
over
bij
na
op
om

Slide 31 - Drag question

Aan de slag
Blz. 66
Opdracht 1 t/m 12

Klaar? Nakijken & leesboek

Slide 32 - Slide