Duitse lidwoorden - MOH2/GH2

Duitse lidwoorden
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Duitse lidwoorden

Slide 1 - Slide

Aan het einde van deze les...
  • Begrijp je het verschil tussen de bepaalde en onbepaalde lidwoorden in het Duits
  • Begrijp je dat er bij de bepaalde lidwoorden 3 geslachten te herkennen zijn
  • Kun je aan de hand van een categorie herkennen welk geslacht een woord heeft (en dus welk lidwoord)

Slide 2 - Slide

Welke lidwoorden kennen we in het Nederlands?
A
de, het, zijn
B
een, de, dat
C
de, het, een
D
een, geen, wij

Slide 3 - Quiz

Een lidwoord staat vóór een .... .
A
naam
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
cijfer

Slide 4 - Quiz

Duitse lidwoorden zijn:
Bepaald: der, die, das -> Der Tisch dort
Onbepaald: ein, (k)eine -> Ein Tisch im Restaurant
Deze lidwoorden horen bij een geslacht van een woord --> Een woord is in DE mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. Ook heeft het DE meervoud. 

Slide 5 - Slide

de, het, een
de = der/die
het = das
een = ein/eine
Dit is meestal zo, niet altijd! (z.B. ... Auto)

Slide 6 - Slide

Mannelijke woorden
Vrouwelijke woorden
Onzijdige woorden
Meervoud
der
die
die
das
eine
ein
ein
keine

Slide 7 - Drag question

onthoud:

mannelijke- en onzijdige woorden geen e aan het eind: 
der Mann, der Gast, das Restaurant, das Messer = ein Mann, ein Gast, ein Restaurant, ein Messer
vrouwelijke- en meervoudswoorden een e op het eind:
die Kellnerin, die Serviette, die Restaurants = eine Kellnerin, eine Serviette,  keine Restaurants

Slide 8 - Slide

Naast het natuurlijk geslacht...
Zijn er nog een aantal andere regels waaraan je kunt herkennen welk geslacht een woord heeft.
In de volgende video wordt uitgelegd bij welke woordgroepen dit zo is.
Bekijk de video en maak aantekeningen. Deze aantekeningen heb je nodig voor de oefeningen die jullie daarna gaan maken.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

M-woorden (lidwoord: der/ein)
V-woorden (lidwoord: die/eine)
O-woorden (lidwoord: das/ein)
Mannelijke personen: Kellner, Mann, Chef und Gast
Vrouwelijke personen: Kellnerin, Putzfrau und Niederländerin
Dagen/maanden: Montag, April und Dezember
Het-woorden: Restaurant, Kind und Mehl
Verkleinwoorden: Mädchen und Brötchen
Veel woorden op -e: Lampe, Banane und Brücke
Agrarische producten: Kaffee, Tee und Salat
Woorden op -heit, -ei, -keit, -ung, -tät und -ion: Umgebung, Aktion

Slide 11 - Drag question

Zeit zum üben...
Je oefent 10 minuten via de oefening op de volgende slide. Bij ieder woordje in de lijst kies je het juiste lidwoord (der, die of das). Gebruik jouw aantekeningen over de geslachtregels en maak de oefening alleen.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Ik begrijp nu wanneer een woord der, die of das als lidwoord krijgt.
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll

Jetzt weiter mit einem Diktat (dictee)
  • Nehme ein leeres Stück Papier
  • Schreibe auf was du hörst (opschrijven zoals jij denkt dat het moet)
  • Nach dem Diktat besprechen wir den geschriebenen Text.


Slide 15 - Slide