Modale werkwoorden in de VT

Modalverben auf Deutsch:
1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Modalverben auf Deutsch:

Slide 1 - Slide

Betekenis:
  • dürfen   (= mogen)
  • können (= kunnen)
  • mögen  (= lusten, lekker vinden, houden van)
  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • sollen  (= moeten als wens van een ander, aanrading, bevel)
  • wollen  (= willen)
  • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)

Slide 2 - Slide

In de verleden tijd valt de Umlaut bij alle vormen weg!

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

verleden tijd
(wollen) Ich ______ nach Hause gehen.
A
wollte
B
willte
C
wollt
D
willt

Slide 5 - Quiz

verleden tijd
(dürfen) ______ du in die Disko gehen?
A
dürftest
B
darftest
C
durftest
D
willt

Slide 6 - Quiz

verleden tijd
(wissen) ______ er, dass die letzte Stunde ausfiel?
A
wisste
B
wusste
C
weißte

Slide 7 - Quiz

verleden tijd
(können) Ihr ______ doch nach Hause gehen.
A
könnt
B
konnten
C
konntet
D
könntet

Slide 8 - Quiz

verleden tijd
(sollen) Herr Meiser _____ eigentlich nicht in die Disko gehen?
A
sollten
B
sollte
C
solltest
D
solltet

Slide 9 - Quiz

verleden tijd
(müssen) Er ______ unbedingt mit seiner Frau reden.
A
müsste
B
musstet
C
müsstet
D
musste

Slide 10 - Quiz

verleden tijd
(mögen) Er ______ den herrlichen Kuchen nicht.
A
mochte
B
mogte
C
möchte
D
mochtet

Slide 11 - Quiz

Door elkaar
Vul het modale werkwoord in. Kijk goed of je de tegenwoordige of de verleden tijd moetgebruiken!

Slide 12 - Slide

Ich (können, tt) ……………. dir helfen.

Slide 13 - Open question

Er(wissen, tt) …….. noch nicht so viel.

Slide 14 - Open question

Wir (wollen, vt) ……… dich nicht stören.

Slide 15 - Open question

Du (dürfen, tt) ……… heute früher nach Hause gehen.

Slide 16 - Open question

Er (müssen, vt) …….. zeitig aufstehen.

Slide 17 - Open question

Ihr (können, vt) …… es nicht sehen.

Slide 18 - Open question

Er (wollen, tt) ……. nachher einkaufen gehen.

Slide 19 - Open question

Ich (dürfen, vt) ……. es euch nicht sagen.

Slide 20 - Open question

Du (sollen, vt) …….. den Abwasch machen.

Slide 21 - Open question

Ihr (sollen, tt) ……... eure Hausaufgaben machen.

Slide 22 - Open question

Nog meer oefenen kijk dan op....

Slide 23 - Slide

Nog meer oefenen kijk dan op....

Slide 24 - Slide