Pouvoir et vouloir

pouvoir

et

vouloir
1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransLager onderwijs

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

pouvoir

et

vouloir

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

infinitief

Slide 3 - Slide

'vouloir' betekent...

Slide 4 - Open question

'pouvoir' kan twee vertalingen hebben in het Nederlands; welke?

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Video

je veux
A
ik wil
B
ik kan
C
jij wil
D
jij kan

Slide 7 - Quiz

nous pouvons
A
wij willen
B
wij kunnen
C
wij mogen
D
wij hebben

Slide 8 - Quiz

zij wil
A
elle peut
B
elle veut
C
elle peux
D
elle veux

Slide 9 - Quiz

u kan
A
nous voulons
B
nous pouvons
C
vous voulez
D
vous pouvez

Slide 10 - Quiz

hij kan

Slide 11 - Open question

jullie willen

Slide 12 - Open question

zij mogen

Slide 13 - Open question

vertaal: Mag ik televisie kijken?
A
Je veux regarder la télé?
B
Je peux regarder la télé?
C
Je veux la télé regarder?
D
Je peux al télé regarder?

Slide 14 - Quiz

Let op!
Na 'vouloir' komt dus meestal nog een infinitief. 
Dit werkwoord staat onmiddellijk na de vervoeging van vouloir.

Je veux manger une glace.
Ik wil een ijsje eten.

Slide 15 - Slide

vertaal: zij wil in het zwembad zwemmen
A
elles veulent nager dans la piscine.
B
elle veut nager dans la piscine.
C
ils veulent nager dans la piscine.
D
il veut nager dans la piscine.

Slide 16 - Quiz

Let op!
Na 'pouvoir' komt dus meestal nog een infinitief. 
Dit werkwoord staat onmiddellijk na de vervoeging van pouvoir.

Je peux acheter une glace.
Ik mag een ijsje kopen.

Slide 17 - Slide

zij willen
A
ils voulent
B
ils veulent

Slide 18 - Quiz

jij kan

Slide 19 - Open question

ik heb de werkwoorden vouloir en pouvoir onder de knie
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll