4TLfa - wo. 20/9/2023

4TL - wo. 20/9/2023
1)                                                                  - is iedereen er?
2)   Gele Woordjes! 
3)   mondelingen afspreken
4)   bron B
C
: de 3 groepen regelmatige werkwoorden:
   
    2) de ww. op -ir
5)  Maakwerk: opdr. A, B  C en D / Leerwerk: Voca A, B, Bron C, D
1 / 27
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

4TL - wo. 20/9/2023
1)                                                                  - is iedereen er?
2)   Gele Woordjes! 
3)   mondelingen afspreken
4)   bron B
C
: de 3 groepen regelmatige werkwoorden:
   
    2) de ww. op -ir
5)  Maakwerk: opdr. A, B  C en D / Leerwerk: Voca A, B, Bron C, D

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Gele en andere woordjes:
ça va être = dat gaat zijn / worden
compliqué = ingewikkeld 

Dat gaat ingewikkeld worden...

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Gele en andere woordjes:
on voit (voir) = men / je ziet 
ne ... que = alleen maar
le coeur = het hart
les yeux = de ogen

Je ziet alleen maar goed met je hart ; het belangrijkste is onzichtbaar voor je ogen

Slide 5 - Slide

Schema voor de stukjes mondeling: Fiche d'identité
1e onderdeel :
Toi et ta famille
do. 28/9: Kayleigh
di. 3/10: Giel
do. 5/10: Nynke
di. 10/10: Meike
do. 12/10: Cloëy
di. 17/10: Sil
do. 19/10: Naomi
di. 31/10: Lara
do. 2/11: Eloy

Slide 6 - Slide

de ww op -ir 


 
van regelmatige ww op -ir
in de présent

Slide 7 - Slide

de regelmatige ww op -ir

Slide 8 - Slide

groot worden = grandir
zij wordt groot = ...
A
je grandis
B
tu grandis
C
il grandit
D
elle grandit

Slide 9 - Quiz

groot worden = grandir
jullie worden groot / u wordt groot = ...
A
nous grandissons
B
vous grandissez
C
ils grandissent
D
elles grandissent

Slide 10 - Quiz

groot worden = grandir
jij wordt groot = ...
A
je grandis
B
tu grandis
C
il grandit
D
elle grandit

Slide 11 - Quiz

groot worden = grandir
zij (mnl mv) worden groot = ...
A
nous grandissons
B
vous grandissez
C
ils grandissent
D
elles grandissent

Slide 12 - Quiz

groot worden = grandir
zij (vrl mv) worden groot = ...
A
nous grandissons
B
vous grandissez
C
ils grandissent
D
elles grandissent

Slide 13 - Quiz

groot worden = grandir
wij worden groot = ...
A
nous grandissons
B
vous grandissez
C
ils grandissent
D
elles grandissent

Slide 14 - Quiz

je finis
tu finis
il finit
elle finit
ik stop
jij stopt
hij stopt
zij stopt

Slide 15 - Drag question

nous finissons
vous finissez
ils finissent
elles finissent
wij stoppen
jullie stoppen
u stopt
zij (mnl) stoppen
zij (vrl) stoppen

Slide 16 - Drag question

Opdracht- zet in de goede vorm:
Je ................................. (rougir) facilement.

Slide 17 - Open question

Opdracht- zet in de goede vorm:
Nous ...................... (choisir) une chanson.

Slide 18 - Open question

Opdracht- zet in de goede vorm:
Tu .......................... (choisir) des pommes de terre?

Slide 19 - Open question

Opdracht- zet in de goede vorm:
Vous ............................... (réussir)?

Slide 20 - Open question

Opdracht- zet in de goede vorm:
Marc et Eline ............................ (remplir) le formulaire.

Slide 21 - Open question

Opdracht- zet in de goede vorm:

1. Je ....................................  (rougir)  facilement.
2. Nous ..............................  (choisir)  une  chanson.
3. Tu ............................... (choisir) des pommes de terre?
4. Vous ............................... (réussir)?
5. Marc et Eline ............................ (remplir) le formulaire.

Slide 22 - Slide

Antwoorden:
1. Je  rougis (rougir) facilement.
2. Nous  choisissons  (choisir) une chanson.
3. Tu  choisis  (choisir) des pommes de terre?
4. Vous  réussissez  (réussir) ?
5. Marc et Eline  remplissent  (remplir) le formulaire.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

groot worden = grandir
ik word groot = ...
A
je grandis
B
tu grandis
C
il grandit
D
elle grandit

Slide 25 - Quiz

groot worden = grandir
hij wordt groot = ...
A
je grandis
B
tu grandis
C
il grandit
D
elle grandit

Slide 26 - Quiz

Taakwerk week 37/38:
maken:  
- Hfd. 9: opdr. A1 t/m 7,  C13 t/m 15 en D16 t/m 18
- B 8 t/m 12
leren:
- voca A: fn/nf
- gramma: de ww op -er, -ir, -re : fn/nf

Slide 27 - Slide