zinsvolgorde/begroetingen familie

Goedemorgen 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Goedemorgen 

Slide 1 - Slide

Schedule today/schema vandaag

  • Inquiry questions
  •  Current affairs
  • Klanken v/f
  • quiz!
  • Greetings
  • bingo!

Slide 2 - Slide

Inquiry questions
How do you greet people in Dutch?
Can you distinguish the sounds of the words we have learned?

Slide 3 - Slide

Actualiteit/current affairs






De Verstappen-fans in Zandvoort vieren groot feest

Slide 4 - Slide

Klanken f/v
Feest vieren-celebrate
Je verjaardag vieren-celebrate your birthday
Gefeliciteerd-congratulations
Hoe oud ben jij?
Ik ben vierenveertig jaar.
Je fiets versieren met vlaggen. 

Slide 5 - Slide

Quiz!
Log into Lesson Up please

Slide 6 - Slide


A
de familie
B
het familie
C
het gezin
D
de famieli

Slide 7 - Quiz

What is a cousin in Dutch?
A
de neef or nicht
B
de nicht
C
de neef
D
de tante

Slide 8 - Quiz

Who is married to an opa?
A
de tante
B
de oma
C
de zus
D
de broer

Slide 9 - Quiz

Which word means date of birth?
A
stiefmoeder
B
broer
C
geboorteplaats
D
geboortedatum

Slide 10 - Quiz

Is deze zin goed of fout:
Vandaag ik fiets naar school
A
goed
B
fout

Slide 11 - Quiz

Elke week ze gaan naar het park.

Goed of fout?
A
fout
B
goed

Slide 12 - Quiz

Ze gaan naar een restaurant.

Goed of fout?
A
goed
B
fout

Slide 13 - Quiz

Piet leest een boek.

Which word is the subject?
A
een boek
B
een
C
leest
D
Piet

Slide 14 - Quiz

Aisha kijkt televisie.

How do you turn this into a question?
A
Kijkt Aisha televisie
B
Kijkt Aisha televisie?
C
Televisie kijkt Aisha.
D
Aisha televisie kijkt.

Slide 15 - Quiz

Which word is the verb in the sentence?
Josef loopt buiten.
A
Josef
B
loopt
C
buiten.

Slide 16 - Quiz

Begroetingen

Slide 17 - Slide

Quizlet-wordlist
Read the words in the new wordlist. Make sure you understand the meaning and the pronunciation. 

https://quizlet.com/_a4tlms?x=1jqt&i=3klu0p

Slide 18 - Slide

Practise assignment
Please practise the greetings in a short conversation with someone on the table next to you. For example:

Person 1: hoi. Hoe gaat het?
Person 2: hoi, het gaat goed, bedankt. En met jou?
Person 1: ik ben moe. Welterusten!
Person 2: slaap lekker!

Slide 19 - Slide

Bingo!!
Choose 9 of the following words and write them in the 9 boxes on your copy:
Gouda, blauw, vrouw, man, maan, bos, boos, bom, boom
word, woord, zon, zoon, ben, been, pen, peen, vel, veel, wel,
steen, geel, keel, vee, fee, taal, broer, zus, man, zus, ouders, oma, oma, neef, nicht, gezin, familie, kleinzoon, kleindochter, de jongste, de oudste, stiefmoeder, stiefvader, geboortedatum

Slide 20 - Slide

Klare taal Les 3 personal pronouns

ik - I
jij-you
hij/zij-he/she

wij-we
jullie-you
zij-they/them

zij can be singular or plural

Slide 21 - Slide

Back to the inquiry questions

Slide 22 - Slide