Spelling herhaling K3

Toets Spelling 1.8 t/m 5.8
Werkwoorden : PV tt/PV vt/VD
bijvoeglijk naamwoord
samenstellingen
meervoud
koppeltekens
trema
accent

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Toets Spelling 1.8 t/m 5.8
Werkwoorden : PV tt/PV vt/VD
bijvoeglijk naamwoord
samenstellingen
meervoud
koppeltekens
trema
accent

Slide 1 - Slide

Uitleg koppelteken
Jullie hebben geleerd over samenstellingen met of zonder tussen-n. Denk aan zonnebril en apenboom.
Soms heb je ander soort samenstellingen.
Regel: zet een koppelteken bij afkortingen en als je anders uitspraakproblemen krijgt.
bv. emotieeter; emotie-eter
minijurk; mini-jurk/ televisieomroep


Slide 2 - Slide

Trema
Een trema gebruik je bij één woord. Ook hier geldt: bij uitspraakproblemen gebruik je een trema:
kopieren; kopiëren
gekopieerd

Slide 3 - Slide

Wat is het woord dat je moet schrijven?
De lamp (verspreiden) vandaag licht.
A
BN
B
VD
C
PV TT
D
PV VT

Slide 4 - Quiz

Wat is het woord dat je moet schrijven?
Gisteren (juichen) het publiek.
A
BN
B
VD
C
PV TT
D
PV VT

Slide 5 - Quiz

Wat is het woord dat je moet schrijven?
De (schrikken) jongen moest huilen.
A
BN
B
VD
C
PV TT
D
PV VT

Slide 6 - Quiz

Wat is het woord dat je moet schrijven?
De boot is op de rotsen (werpen)
A
BN
B
VD
C
PV TT
D
PV VT

Slide 7 - Quiz

Wat is de juiste vorm?

De (redden) jongen was blij.
A
geredde
B
gerede
C
gereedde
D
geredden

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste vorm?

Hij (antwoorden) vandaag op de vraag.
A
antwoordde
B
antwoord
C
antwoorde
D
antwoordt

Slide 9 - Quiz

Mijn broer (deleten) de vraag. (TT)
A
delete
B
deletet
C
deletetet
D
deleted

Slide 10 - Quiz

Afgelopen week (deleten) ik de vraag.
A
deletette
B
delete
C
deleteten
D
deletete

Slide 11 - Quiz

Nur (antwoorden) dat ze om acht uur zou komen. (VT)
A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoorden
D
antwoordden

Slide 12 - Quiz

Vroeger (kosten) een kaartje niet zo veel.
A
koste
B
kosten
C
kossten
D
kostte

Slide 13 - Quiz

De (verhuizen) jongen is blij.
A
verhuizde
B
verhuizte
C
verhuisde
D
verhuiste

Slide 14 - Quiz

(lusten) jij niet zo veel toen je klein was?
A
luste
B
lustte
C
lusste
D
lussten

Slide 15 - Quiz